Toegankelijkheid

Skip to main content
Zicht vanaf Westbroek op de hoge bomenrij op de zandgronden van het Gooi

Zandgronden

De Vechtstreek wordt in het oosten begrensd door de overgang van veen op zand. Dat zand vormt de ondergrond van de Vechtstreek en speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding van de Vechtstreek. Het zand werd van oudsher afgegraven, voor verharding van het erf, het Zandpad, de bouw van Amsterdam of de aanleg van de A2.

Introductie

De zanden van de Heuvelrug en het Gooi vormen de oostgrens van de Vechtstreek. Zij vormen ook de ondergrond van de Vechtstreek en spelen ondergronds een rol van betekenis. Die ondergrond is in de achterliggende 8000 jaar bedekt door een – naar het westen steeds dikker wordend – pakket veen.

Afstromend grond- en overtollig regenwater uit de Heuvelrug heeft grote invloed op de waterhuishouding van de Vechtstreek en levert drinkwater ( Zie ook: water wordt land).

Waar huizen gebouwd worden en het veen dik is en slap, wordt tot op het zand geheid.

Door turfwinning, inklink en oxidatie zijn lokaal de zanden van de ondergrond weer bloot komen te liggen – en afgegraven voor erfverharding. Het zand voor de uitbreiding van Amsterdam is in de 17e en 18e eeuw gewonnen door ‘s-Graveland te ontginnen; voor de aanleg van de A2, de Bijlmer, of Maarssenbroek is in de 20e eeuw op grote diepte zand gewonnen in de Spiegelplas, de Wijde Blik en de Vinkeveense plassen (Zie ook:  plassen). De Maarsseveense plassen zijn in 1959 gegraven voor de aanleg van Overvecht.

Herkomst van het zand

De zandgronden zijn afgezet tijdens de laatste twee ijstijden (Zie ook: Ontstaan vechtlandschap). De oudste, een dik pakket grof zand en grind, is door smeltwater afgezet aan de voorkant van de stuwwal van de Heuvelrug en het Gooi. Deze Pleistocene stuwwal werd gevormd tijdens het Saalien (350.000-130.000). Een groot deel van Nederland was toen bedekt door een dik pakket Scandinavisch landijs, dat aan zijn front de bodem omhoog duwde: de stuwwal

Na een relatief korte warme periode, het Eemien interglaciaal, volgde de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000-11.000). Het landijs kwam toen niet tot onze regionen; hier heerste het klimaat van een poolwoestijn. Over die woestijnbodem hebben aanhoudende westenwinden vanuit de droogliggende Noordzee grote hoeveelheden fijn zand afgezet. Zo ontstond een onregelmatig golvend duinlandschap, dat geleidelijk naar het westen wegduikt en bij de Hollandse kust nu op ongeveer 20 m diepte ligt.

Deze zandpakketten, die nu de ondergrond van de Vechtstreek vormen, spelen een belangrijke rol in de waterhuishouding ( Zie ook: water wordt land).

Ondergrond – Vensters in het veen

Over dit golvende duinlandschap is in de achterliggende 8000 jaar een dik pakket veen afgezet, zo dik dat alleen de allerhoogste duintoppen boven het veen bleven uitsteken, zoals die van Nederhorst den Berg en Muiderberg.

Wanneer, bij voorbeeld door inklinking en oxidatie van de bovenlaag, een oudere laag zichtbaar wordt, spreken we van een venster. Staande naast de Willibrordkerk, op de ‘Berg’ (van Nederhorst en Berg) kijk je zo, als dóór een venster in het omringende veen, naar de oudere sedimenten van de Pleistocene stuwwal en dekzanden van het Gooi en de Heuvelrug. 

Andere markante ‘vensters in het veen’ zijn de dekzandrug van Westbroek, waarop de kerk is gebouwd en de Muider ‘berg’, ook wel aangeduid als Kavelberg, met de ‘Kerk aan Zee’, wiens stompe toren diende als baken voor schippers op de Zuiderzee.

Vooral in het oostelijk deel van de Vechtstreek, waar de ondergrond relatief ondiep ligt, zijn in de loop der tijd weer verschillende duintoppen en dekzandruggen bloot komen te liggen, o.a. als gevolg van inklink en oxidatie van het veen. Dit zand is afgegraven en lokaal gebruikt voor erfverharding. Waar in het oosten het veenpakket tegen de Heuvelrug uitwigt, is door grondgebruik en oxidatie het veen vrijwel geheel verdwenen en zijn de middeleeuwse ontginningsstructuren nog zichtbaar in de zandige bodem, zoals bij de Egelshoek, en de Beukenburg in Groenekan. In Westbroek is op zo’n dekzandrug in de late 15e eeuw de grote kerk gebouwd. Vanuit archeologisch oogpunt zijn dergelijke locaties heel belangrijk omdat ze vroeger werden bewoond.

Zandwinning

Waar het zand tevoorschijn kwam, is het van oudsher afgegraven en gebruikt voor de verharding van het erf, de aanleg van het Zandpad. Deze relatief kleinschalige zandwining heeft hoegenaamd geen sporen in het landschap achtergelaten.

Pas vanaf het eerste kwart van de 20e eeuw is begonnen met grootschalige zandwinning, vaak tot op grote diepte, met grote gevolgen voor het landschap, zoals in de Spiegelpas, de Wijde Blik en de Vinkeveense plassen, o.a. voor de aanleg van de A2 en de bouw van de Bijlmermeer. (zie ook: Plassen en Meren).

’s-Graveland

Bij de aanleg van de Zuiderzeedijken wilde Amsrterdam aan het open havenfront blijven liggen. De oplossing werd gevonden door de te ontwikkelen grachtengordel aan te leggen op dijksniveau. Hiervoor was veel zand nodig. Zand dat niet in de Vechtstreek gewonnen kon worden, maar wel in het direct aangrenzende Gooi, op de grens van Holland (zand) en ‘t Sticht (veen). In 1625 werd octrooi verkregen om een woest stuk ‘onland’ – genaamd ‘s-Gravelandt – te ontginnen en om daar zand te winnen.

’s-Graveland werd een nederzetting: een doorgaande weg, parallel aan de speciaal gegraven ’s-Gravelandsevaart, scheidde het lintdorp van het planmatig opgezette ontginningsblok. 

Na afzanding werden de percelen in cultuur gebracht. Eerst een boerderij; al snel volgde de herenkamer en vervolgens de buitenplaats. De buitenplaatsen maken in ’s-Graveland deel uit van het planmatige ontginningspatroon. Pas in de loop van de 18e eeuw kregen de buitens hun uitgestrekte parken met fraaie beuken en eiken. De stinzenflora is minder uitbundig dan langs de Vecht. 

De Buitenplaatsen

Na afzanding werden de percelen in cultuur gebracht. Eerst een boerderij; al snel volgde de herenkamer en vervolgens de buitenplaats. De buitenplaatsen maken in ’s-Graveland deel uit van het planmatige ontginningspatroon. Pas in de loop van de 18e eeuw kregen de buitens hun uitgestrekte parken met fraaie beuken en eiken. De stinzenflora is minder uitbundig dan langs de Vecht. 

De parkbossen van de buitens bevatten veel vijvers, doorkijkjes en slingerende beekjes. Bij Gooilust is een groote weilandencomplex open gehouden, hier werden vroeger exotische dieren gehouden. De parkbossen zijn typische voorbeelden van de Engelse Landschapsstijl. Qua ligging sluiten ze aan bij de bossen van 't Gooi. De tuinen van de buitens bevatten veel rhododrendrons, dit in tegenstelling tot de buitens aan de Vecht waar de hortensia het beeld bepaalt,  De buitenplaatsen liggen op de zandgronden en behoren in dat opzicht niet tot de vechtstreek. De stijl van de buitenplaatsen met hun parkbossen sluiten echter wel aan bij de vechtstreek en worden daarom hier toch genoemd.  

Kwel

De hoge zandgronden van ’t Gooi en de Heuvelrug rekenen wij niet tot de Vechtstreek, maar als ondergrond spelen zij een belangrijke rol en er bestaat een innige band tussen het zand en het veen.
Grondwater en overtollig regenwater stroomt uit de hoger gelegen zandgronden naar de westelijk gelegen Vechtvallei. Door moerasvorming (Zie ook: Ontstaan vechtlandschap) is uit dat natte milieu in de loop van enkele duizenden jaren een veenpakket ontstaan, dat steeds verder tegen de zandgronden opkroop. De meeste van deze moerassen zijn ontgonnen en omgezet in agrarisch land.

De sterke kwel heeft veel roet in het eten gegooid bij de plannen om meren en plassen in de oostelijke Vechtstreek in te polderen. Zo is inpoldering van de Naardermeer tot tweemaal toe mislukt, blijft de waterhuishouding in de Horstermeer een groot probleem en lukt het alleen om de Bethunepolder droog te houden, door zoveel water te winnen dat daarmee 1/3 van het Amsterdamse drinkwater kan worden verzorgd ( Zie ook:  water wordt land).