Toegankelijkheid

Skip to main content
Het Gemeenlandshuis aan de Diemerzeedijk, 1760, Coll. Noord-Hollands Archief

Waterhuishouding 1000 - 1700

De strijd tegen het water was een strijd tegen de stormen die de dijken tijsterden. dijkdoorbraken zetten de Vechtstreek onder water. Een goede dijkverzorging werd steeds belangrijker. Ook het zakken van het land bracht problemen met zich mee, molens moesten het land droog houden.

zeven honderd jaar vechten tegen het water

Vanaf het moment dat de mens zich begeeft in de uitgestrekte veengebieden van West Nederland krijgt hij te maken met steeds grotere problemen bij het waterbeheer. Door de inklink van het veenlandschap zakt het centrale deel van Holland, de Zuiderzee ontstaat, het peil van de Noordzee stijgt en de grote rivieren worden door verzanding een steeds groter probleem. Het land komt onder het niveau van de rivieren en van de zee te liggen. De peilverschillen tussen land en water worden in de loop van de eeuwen steeds groter. De polders zakken steeds verder, het grondwater stijgt. De grote rivieren en de Zuiderzee breken regelmatig door hun dijken en overspoelen het lager liggende achterland ( zie ook: ontstaan vechtlandschap).

 Duizenden jaren werd het overtollige grondwater uit het enorme veengebied tussen Heuvelrug en duinen afgevoerd door kleine veenriviertjes. In de Vechtstreek loosden deze veenriviertjes hun water direct of indirect op de Vecht. De Vecht voerde het water via het Oer IJ naar zee. Het fijnmazige systeem van veenriviertjes is nog steeds aanwezig en wordt ook nu nog gebruikt voor het afvoeren van het overtollige water. De veenriviertjes omzoomden de grote koepelvenen zoals De Ronde Venen en De Ronde Hoep. Bij de ontginning (zie ook: Grote Ontginning) werd handig gebruikt van de veenriviertjes. Er werden sloten gegraven vanaf de riviertjes naar het midden van de koepelvenen zodat het water op een natuurlijke wijze werd afgevoerd. In het Oostelijke Vechtplassengebied ziet men dezelfde ontwikkeling.

 In het zuidelijke deel van de Vechtstreek, richting Oude Rijn zijn de hoogteverschillen veel kleiner en kan er alleen bij lage waterstanden van de Vecht geloosd op de rivier. Bij hoge waterstanden is dit niet mogelijk en moest men het Vechtwater juist tegenhouden. Men maakte hierbij op een handige manier gebruik van keersluisjes.

De grote rivieren en de Zuiderzee

De grote rivieren

Door de open verbinding van de Lek via de Kromme Rijn met de Vecht dreigden bij stormen en hoge waterafvoeren overstromingen van de stad Utrecht en van de Vechtstreek. Dit veranderde enigszins toen in 1122 de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede werd afgesloten en het waterschap Lekdijk Bovendams ontstond dat voor de verdere bescherming moest zorgen. Het water kon daardoor niet meer ongeremd tot Utrecht komen. De bescherming door de Noorder Lekdijk werkte echter niet altijd. Bij extreem grote waterafvoeren en door ernstige ijsgang na een periode strenge vorst brak de dijk regelmatig door. In 1283 kwam het water van de Lek tot aan Leiden. In 1624 kwam het rivierwater tot in Amsterdam, in 1747 lagen Westbroek, Maarsseveen en Tienhoven in het rivierwater door de doorgebroken Noorder Lekdijk.

De Zuiderzee

Vanuit het noorden werd de Vechtstreek bedreigd door zeewater. In de twaalfde eeuw werd de landrug tussen Noord-Holland en Friesland weggeslagen en ontstond de Zuiderzee. De verbinding met de Noordzee werd in de loop van de tijd steeds breder en daarmee kreeg het getijdenregime steeds meer invloed op de Zuiderzee. Geulen werden uitgeschuurd en steeds meer veen verdween in het water. In de 14de eeuw was de Zuiderzee een gevaarlijke binnenzee geworden.
Al in de eeuwen daarvoor was de afwatering van het vechtwater sterk versneld doordat de Vecht zijn water niet langer loosde op het Oer-IJ maar op het Almere en het Flevomeer. Door de versnelde afvoer van het water zakte het grondwater in de noordelijke vechtstreek en daarmee ontstond een natuurlijke inklink van het veenlandschap. ( zie ook Ontstaan vechtlandlandschap) Vanaf de elfde eeuw is door toedoen van de mens de inklink nog vergroot en is het veengebied steeds kwetsbaarder geworden voor overstromingen. Noordwester stormen veroorzaakten hoge waterstanden in de zuidelijke Noordzee. Het water dat de Zuiderzee in werd geblazen had geen enkele uitweg en bij storm stond het water meters hoger dan normaal. Dit veroorzaakte overstromingen tot aan Utrecht en tot in het midden van het Groene Hart gebied.

de dijken

Ter bescherming tegen de overstromingen vanuit de Zuiderzee werd in de dertiende eeuw de Diemerdijk gebouwd. Deze loopt van Amsterdam via de uitmonding van de Vecht bij Muiden tot aan Muiderberg. Ter bescherming van Utrecht werden in de Vecht dammen gelegd. Van de eerste, de Ottenspoordam bij Maarssen, is verder niets bekend. Hetzelfde geldt voor een dam die bij Vreeland gelegen zou hebben. De belangrijkste is echter de Hinderdam. De Hinderdam, door het bisdom Utrecht aangelegd in 1437, was gelegen bovenstrooms van Weesp, vlak bij Nederhorst den Berg. Dat betekende dat de Vechtdijken van Muiden tot de Hinderdam belangrijk waren als zeewering en dat de Vecht beneden de Hinderdam een getijdenregime had. Bij lage waterstanden van de Zuiderzee werden de kleppen in de dam geopend en kon het Vechtwater de dam passeren. Bij hoog water werden ze gesloten.
De westelijke Vechtstreek werd niet alleen beschermd door de Diemerdijk, maar ook door de Spaarndammerdijk die van Amsterdam, via Spaarndam doorliep tot de duinenrij bij Santpoort. Deze dijk werd in de dertiende eeuw aangelegd, zodat er toen een van oost naar west lopende beschermende dijk lag van Muiderberg tot Santpoort. De gaten van de uitstromende veenrivieren waren alle afgesloten met een dam (Hinderdam (1437), Amsteldam (1250), Spaarndam (1285)). Het enige nog niet door een dijk beschermde deel was het havenfront van de stad Amsterdam, liggend tussen de Haarlemmerdijk en de Zeedijk. De stad hechtte voor zijn handel erg aan het open waterfront. In de zeventiende eeuw werd dit opgelost toen de nieuw grachtengordel in zijn geheel op dijkhoogte werd aangelegd en aansloot bij de Diemerdijk (Zeedijk) en de Spaarndammerdijk (Haarlemmerdijk). In 1673 werd de zeesluis bij Muiden gebouwd, hiermee raakten de Hinderdam en de Vechtdijken beneden de Hinderdam hun waterkerende functie kwijt. Hierdoor kon sterk bezuinigd worden op het onderhoud van de dam en de Vechtdijken.

dijkonderhoud en het heemraadschap

De aangelegde dijken waren eenvoudig, het talud was steil en waar nodig versterkt met rijen houten palen. Aan deze dijken was veel onderhoud nodig en er waren regelmatig dijkdoorbraken.
Het onderhoud van de dijk was opgedragen aan een aantal boeren en dorpen die direct voordeel hadden van de beschermende werking van de dijk. De dijk was verdeeld in een aantal vakken (hoefslagen) en van iedere hoefslag was bekend wie ‘dijkplichtig was’ en voor het onderhoud moest zorgen. In eerste instantie waren dit de bewoners vlak bij het verhoefslaagde deel van de dijk. Vaak waren de dijkplichtigen boeren die zelf het onderhoud van hun hoefslag deden. Dit was geen probleem daar de aarden dijken eenvoudig onderhouden konden worden. Het onderhoud van de veel duurdere delen met houten palenrijen was verhoefslaagd aan verder in het gebied liggende dorpen. Deze gaven een aannemer de opdracht die hoefslag te onderhouden.
Dit systeem werkte alleen goed zolang alle dijkplichtigen hun onderhoud goed verrichtten. Controle was nodig. Hiervoor richtte het grafelijke bestuur heemraadschappen op die verantwoordelijk waren voor de controle van de dijk. De graaf had een vertegenwoordiger in het bestuur, de dijkgraaf. Het heemraadschap stelde de regels en eisen vast waaraan de dijk moest voldoen, dit was het keur van de dijk. De controle op de keur was de schouw. De Diemerzeedijk en de vechtdijken boven de Hinderdam werden geschouwd door de schout en schepenen van Diemen, het heemraadschap bestond uit vertegenwoordigers uit het beschermde gebied dat niet te ver van de dijk was gelegen.

 

De kosten voor het onderhoud liepen steeds verder op en de dijken moesten steeds verhoogd worden. Veel dijkplichtigen konden de onderhoudslasten niet langer dragen. In die gevallen verviel het land aan het heemraadschap. In het vervolg onderhield het heemraadschap de vrijgekomen hoefslag, maar werd ook eigenaar van de landerijen. Tegen de zin van het bisdom Utrecht werd in 1437 het heemraadschap uitgebreid tot het hele gebied dat last had van de overstromingen en werden de dijklastigen over een groter gebied gespreid. Het heemraadschap van Zeeburg en de Diemerdijk werd nu bezet door heemraden uit Holland (5) en Utrecht (4). De verste heemraad kwam uit Breukelen.

  Bij dreigende doorbraken hadden alle ingelanden van het heemraadschap de plicht om te komen helpen op de dijk, de lantwere .Ook bij de bouw van nieuwe dijken kon de lantwere worden opgeroepen. De lantwere was een soort van dienstplicht in de strijd tegen het water. In het zuiden was het bisdom van Utrecht dijkplichtig voor het heemraadschap Lekdijk Bovendams.
De Spaarndammerdijk, vallend onder Rijnland, werd voornamelijk onderhouden door de ingelanden en dorpen vlak achter de dijk. In 1593 kwam de hele dijk voor rekening van het hoogheemraadschap Rijnland, maar ook delen van de Ronde Venen waren dijkplichtig ( zie ook: het agrarisch bedrijf 1550-1660).

dijkdoorbraken

Dijkdoorbraken waren een ramp voor het achterliggende gebied. Mensen en vee verdronken, de oogst werd weggespoeld. Het land was door de verzilting van de grond één of meerdere jaren niet bruikbaar, bomen gingen dood. Tot in de zestiende eeuw heerste er regelmatig grote armoede op het boerenland, in de steden werden bedrijven vernield Zie ook: Agrarisch bedrijf 1550-1660).
Door de zeer eenvoudige constructie van de dijken kwamen in de vijftiende en zestiende eeuw om de tien jaar dijkdoorbraken voor. Soms hield de Diemerzeedijk stand, maar begaf de Spaarndammerdijk het soms ook andersom. Het land liep soms vol tot aan de Oude Rijn.

 Niet alleen dat het achterland het ernstig te verduren had, ook het dijkherstel was een enorme klus en niet te dragen door de dijkplichtigen. Om die reden waren alle ingelanden van het heemraadschap waalplichtig. Het betekende dat zij moesten meebetalen aan het sluiten van de dijk. Op de plaats waar de dijk was doorgebroken raasde het water het lagergelegen land in. Op deze plaats stond een enorme stroming die een diepe geul veroorzaakte, de waal. Op de plaats van de waal was de dijk niet te herstellen en er werd een nieuwe dijk gelegd om de waal heen, soms aan de binnenkant, soms aan de buitenkant.

Eén van de belangrijkste oorzaken van de vele doorbraken was de constructie van de dijk. Het talud van de dijk was steil, waar nodig versterkt met rijen verticaal staande palen. Op de meeste plaatsen was geen voorland aanwezig en bij storm beukten de golven op dit steile talud zonder afgeremd te worden. In Zeeland kende men al eeuwen dijken met een flauw talud waarvan de dijkvoet afgedekt was met stenen. De golven liepen dood op het flauwe talud en hadden er door de stenen bescherming weinig vat op. Het veranderen van de dijken was een uiterst kostbare zaak, vooral Utrecht maakte hier ernstig bezwaar tegen. Pas na 1732 toen de paalworm het werken met rijen verticale palen onmogelijk maakte besloot men na veel tegenwerking van Utrecht toch de dijken om te bouwen naar een dijk met een flauw talud met een stenen voet. Het onderhoud werd voortaan verzorgd door het heemraadschap zelf die de kosten doorberekende aan de dijkplichtigen. Een voorstel om alle ingelanden dijkplichtig te maken werd door de staten van Utrecht tegengehouden. Het aantal dijkdoorbraken nam sterk af, en het agrarisch bedrijf maakte goede tijden door.Zie ook: Agrarisch bedrijf 1660-1760)

 Zoals we hieronder zullen zien werd het systeem van hoefslagen en heemraadschappen ook toegepast bij het ontstaan van de polders die niet aan zee grensden. Om onderscheid te maken tussen de heemraadschappen met een zeewerende functie en die welke alleen gericht waren op het onderhoud van de polderdijken, werden de eerste in de loop van de tijd hoogheemraadschappen genoemd.

De waterhuishouding achter de dijken

Ook in het binnenland begint in de 12de eeuw de roep naar een geregeld waterbeheer te groeien. Al in de 1155 werd gesproken over een heemraad, een groep ingezetenen die met een eigen reglement voor het waterbeheer moesten zorgen. De heemraad kon zo zelfstandig optreden, maar had wel contact met de graaf of de bisschop.

Het lag voor de hand dat in het gebied achter de Zeeburg en Diemerdijk één waterstaatkundige eenheid zou worden gevormd, maar door onderlinge twisten tussen het onder invloed van de graaf van Holland staande Amstelgebied en het onder het Sticht vallende Vechtgebied is dit nooit tot stand gekomen.
Er ontstonden drie stroomgebieden met elk hun eigen afwatering en dammen en sluizen als bescherming tegen de zee, het stroomgebied van de Vecht, van de Angstel en van de Amstel.

het stroomgbied van de vecht

De hoger gelegen gebieden ten oosten van de Vecht waterden hierop af.

Het lagergelegen gebied ten westen van de Vecht, achter Breukelen en Maarssen waterde op de Vecht uit met keersluisjes (zie ook: Grote Ontginning). In de 11de eeuw lag waarschijnlijk tussen Breukelen en Maarssen de Ottenspoordam die de stad Utrecht moest beschermen tegen hoogwater vanuit de Zuiderzee. De verantwoording voor de dijken ten zuiden hiervan viel onder het waterschap Lekdijk Bovendams. De dijken ten noorden ervan onder het waterschap Zeeburg en Diemerdijk. Een eigen waterschap heeft zich in het stroomgebied van de Vecht nooit ontwikkeld.

In 1327 werd een dam gelegd bij Vreeland en verdwijnt de Ottenspoordam. De politieke strijd tussen Holland en het Sticht is dan in volle gang. In 1437 besloot het Sticht eigenmachtig om een dam te leggen bij Nigtevecht, de Hinderdam, de dam bij Vreeland wordt dan opgeruimd. In datzelfde jaar kwamen het Sticht en Holland tot een overeenkomst betreffende het beheer van de Zeeburg- en Diemerdijk waarbij dorpen uit het Sticht ook waalplichtig werden voor de zeedijk.

Eeuwenlang probeert Holland een dam met sluizen bij Muiden te leggen. Het Sticht hield dat steeds tegen. Het lukt pas na 1672 als de Franse legers zijn verslagen en het Sticht, dat eerder de kant van de Fransen heeft gekozen, hier politiek voor moet boeten en de dam door Holland opgelegd kreeg.

De ontginningen tussen de Vecht en de hoge gronden hadden een natuurlijke afwatering op de Vecht. De belangrijkste delen waren de in Holland gelegen Loosdrecht, Loenderveen en de Weersloot, en het in Utrecht liggende delen Breukeleveen, Tienhoven en Maarsseveen. In 1280 werd de Weersloot de scheiding tussen Holland en Utrecht. In de 17e eeuw werd de voorloper van het Tienhovenskanaal gegraven. Samen met de Drecht speelden deze wateren een belangrijke rol bij de afwatering van de veengronden.
Door de inklink kwamen de gronden steeds lager te liggen ten opzichte van de Vecht en was van een natuurlijke afwatering niet altijd nog sprake, molens moesten het gebied drooghouden.

In de 17e eeuw had het gebied van Loosdrecht nog een natuurlijke afwatering op de Vecht als de peilen dat toelieten. Het waterschap Loenderveen loosde zijn water op de Vecht via een molen. De strook langs de Weersloot heeft geen aparte afwatering. Na 1684 wordt deze strook samen met Breukeleveen bemalen.
De waterschappen Breukeleveen en Maarseveen hadden sinds 1650 ieder een molen. In 1684 kreeg het waterschap Breukelenveen een tweede molen. Het te bemalen gebied wordt uitgebreid met Tienhoven. Vanaf 1832 had de Binnenpolder ten oosten van Tienhoven een eigen peil met een eigen molen.In de negentiende eeuw veranderde dit beeld drastisch. Het gebied van Breukeleveen was grotendeel verveend, waardoor het aantal ingelanden sterk afnam en in 1830 werd de bemaling gestopt en werden de molens afgebroken.

het stroomgebied van de Angstel

Het stroomgebied van de Angstel loosde al vanaf 1300 zijn water via het Gein en de Gaasp bij de Diemerdammersluis op het IJ. Het onderhoud van deze sluis kwam voor rekening van Abcoude, Weesperkaspel/Weesp en Diemen. Opvallend is dat in de loop van de tijd alle verbindingen tussen het stroomgebied van de Angstel en de Vecht dan gesloten zijn, terwijl ze vroeger toch één systeem van een meanderende rivier waren geweest. Later gaat het stroomgebied van de Angstel op in Amstelland.

het stroomgebied van de Amstel

In 1270 wordt het Amstelland door Gijsbrecht van Amstel en zijn broer, de proost van St. Jan, als waterschap opgericht. Er werd een dam met twee sluizen in de Amstel gelegd. Nieuwer- en Ouderamstel en het proosdij van St. Jan betaalden hiervoor elk een derde deel. In 1413 ging ook het gebied van de Bijleveld meebetalen. In 1510 neemt Amsterdam het beheer van de dam en de sluizen over.

In de periode van 1503 tot 1516 werd het gebied achter de Zeeburg en Diemerdijk geteisterd door veel stormvloeden, Amstelland, als laagste deel heeft hier veel last van en beschuldigt het Sticht ervan dat zij het overtollige water loost op de boezem van Amstelland. In 1525 sluit Amstelland alle waterverbindingen met het Sticht, de Grote Ring van Amstelland, hierbij is ook het stroomgebied van de Angstel inbegrepen. Sluizen die niet goed werken worden afgedamd. Regelmatig worden inspectietochten gehouden langs alle waterwerken.

Door de inklink zakt het agrarisch land steeds verder. Landbouw was niet meer mogelijk en er werd overgegaan op veeteelt (zie ook: Agrarisch bedrijf 1000-1500). In de zestiende eeuw ligt het land zo laag dat ook veeteelt niet meer mogelijk is. De in die tijd ontwikkelde waterwindmolen bracht uitkomst. Er ontstonden een groot aantal kleine poldertjes ieder met zijn eigen molen.

 In 1672 werd het gebied in het kader van de Oude Waterlinie geïnundeerd en ging veel infrastructuur verloren. Na beëindiging van de inundatie werd besloten dat de polder De Ronde Venen voortaan één polder zou zijn met een eigen waterpeil, de Rondeveense Polder. De kleine poldertjes met de eigen molens verdwenen. Aan de randen van de polder werden grote molens gebouwd om de polder droog te houden (zie ook: agrarisch bedrijf 1500-1650).

het scheepvaartverkeer

De onderlinge strijd tussen het Sticht en Holland inclusief het afsluiten van sluizen en wateren kwam de stad Utrecht slecht uit. Zij was voor de handel met Amsterdam en de omliggende streken afhankelijk van het waterverkeer. Het scheepvaartverkeer moest via de kronkelende Vecht en de gevaarlijke Zuiderzee Amsterdam bereiken. Eigenhandig bouwde de stad Utrecht in 1466 een nieuwe sluis (Nieuwersluis) en groef de Nieuwe Wetering van de Vecht naar de Angstel om zo het vaarverkeer met Amstelland en Amsterdam veilig te stellen. Ook Weesp had een eigen sluis naar het stroomgebied van de Angstel. In de loop van Door de aanleg van de Nieuwe Wetering konden de trekschuiten via de Angstel en Abcoude op een eenvoudige en veilige weg Amsterdam bereiken. In de 17de eeuw verdwenen de scherpe kantjes van het beleid van Amstelland en kwam er een veel regelmatiger waterverkeer tussen de grote steden tot stand.

Heycop en Bijleveld

Een bijzondere ontwikkeling heeft zich voorgedaan bij de afwatering van het zuid-westelijke deel van de Vechtstreek waar Heycop en Bijleveld parallel aan elkaar lopen.


De Heycop.
De polders die hun water loosden op de Kromme Rijn en de Hollandse IJssel kwamen in de 14de eeuw in grote problemen daar beide rivieren zo ver waren dichtgeslibd dat de afwatering hierop niet meer mogelijk was. De polders zochten een uitweg naar het noorden. In 1385 werd de Heycop gegraven lopend vanaf de polder Gerverscop naar Kockengen om dan een bocht te maken naar Breukelen alwaar op de Vecht geloosd werd (zie ook: de grote ontginning). Op deze wijze kon het water van de polders ten zuiden van de Meern afgevoerd worden. Het peilverschil tussen de Heycop en de Vecht was groot genoeg om een natuurlijke afwatering te verzekeren. In latere perioden werd dit toch moeilijker en probeerde men clandestien te lozen op de Bijleveld bij de Joostendam of op de Angstel bij Nieuwer ter Aa-Ruwiel.


De Bijleveld.

In 1413 kochten het waterschappen Bijleveld en De Meerndijk bij Harmelen het recht om te lozen op de Amstel; Graaf Willem VI gaf hiertoe toestemming. Hiervoor moest de Bijleveld gegraven worden, een 23,5 km lang kanaal van de Oude Rijn via het gebied van de Ronde Venen naar de Amstel. De polders gingen deel uitmaken van het waterschap Amstelland (zie ook: de Waterhuishouding na 1700). Het was absoluut verboden dat vreemd water geloosd werd op de Bijleveld, alleen de polders Kockengen en Spengen die door de Bijleveld hun natuurlijke lozing op de Vecht hadden verloren mochten gratis lozen op de Bijleveld. De Heycop en Bijleveld liepen tot voorbij Kockengen parallel aan elkaar. Voorbij Kockengen werd de Joostendam aangelegd om de scheepvaart van de Vecht naar de Amstel mogelijk te maken. Het clandestien lozen van water van de Vechtstreek op Amstelland leverde bij de Joostendam veel problemen op. 

Naast zijn water afvoerende taak werd de Bijleveld tevens een belangrijke scheepvaartroute tussen de Oude Rijn, de Vecht en de Amstel. Met deze korte route zonder bochten werd de kronkelende Vecht met veel tolbetalingen omzeild.

In de loop van de eeuwen kreeg de loop van de Bijleveld te maken met de inklink van het omliggende agrarische gebied. In de streek van Spengen en Kockengen viel dit nog wel mee en konden kaden het probleem oplossen. In het gebied van de Ronde Venen, met een veel grotere inklink werd dit in de zeventiende eeuw zeer problematisch. De om de Bijleveld aangelegde kaden braken steeds vaker door.

Toen in 1674 de Rondeveense Polder ontstond kon het water van de Bijleveld niet langer via de Ronde Venen afgevoerd kon worden. De Geer werd geschikt gemaakt voor de afvoer van het water dat via Woerdense Verlaat en de Kromme Mijdrecht naar de Amstel stroomde.

 Voor de scheepvaart werd bij de Geer de Dooijersluis gebouwd om zo vanuit het hoge peil van de Bijleveld het lage peil van de Rondeveense polder te kunnen bereiken. Bij de Amstel kwam in 1674 de Nessersluis gereed.

Bij het ontstaan van de polder Groot Mijdrecht in 1885 eindigde de Bijleveld bij de Oudhuizerweg in Wilnis in de Ringvaart van deze polder en werden de Dooijersluis en de Nessersluis gesloopt.

Vind de boeiende verhalen en gebeurtenissen van de Vechtstreek

Het verhaal van de Vechtstreek vanuit het landschap beleven? Kies dan voor de filter 'landschap'. Bent u meer geinteresseerd in het ingrijpen van de mens in dat landschap, kies dan voor de ingang ‘Historie’. Kies vervolgens een pin (locatie) op de interactieve kaart om het verhaal van deze plek te bekijken.
Zoek op Radius:
Toon Mijn Locatie