Toegankelijkheid

Skip to main content

Water wordt land

De droogmakerijen in de Vechtstreek waren geen economisch succes. Alle drie hebben ernstig te leiden onder een grote kwel, waardoor het droogmalen bemoeilijk wordt. In de droogmakerijen wordt dan ook steeds steeds meer ruimte gereserveerd voor natuurontwikkeling. 

Het kwelwater dwarsboomt alle plannen.

Droogmakerijen zijn polders ontstaan door het droogmaken van plassen en meren. In de Oostelijke en Westelijke Vechtstreek lagen een aantal plassen en meren. Deels van natuurlijke oorsprong, de meren, deels ontstaan door turfwinning, de plassen. Door de eeuwen heen heeft men geprobeerd deze meren en plassen droog te maken. Meestal lukte dat wel al waren de resultaten vaak teleurstellend. Het droogmaken van het Naardermeer is nooit gelukt.

Het grootste probleem bij alle pogingen was het kwelwater. Grote hoeveelheden water kwelden in de nieuwe droogmakerijen uit de grond omhoog en maakten het drooghouden van de polder tot een kostbare zaak. Dit is één van de redenen dat er nooit begonnen is om het gebied van de Loosdrechtse Plassen in te polderen.


De droogmakerijen van de westelijke Vechtstreek betreffen allemaal plassen die ontstaan zijn door turfwinning. In de oostelijke Vechtstreek betreft het ook een voormalige veenderij, de Bethunepolder, maar het Horstermeer en het Naardermeer zijn resten van natuurlijke meren (zie ook: Ontstaan van het vechtlandschap). De oostelijke droogmakerijehadden  enorm last van kwel. Betrof het in het westen vooral de slechte kwaliteit van de veendijken die de kwel veroorzaakte, in het oosten was het vooral het kwelwater uit de hoger gelegen zandstreken dat via de poreuze zandbodem de polders bereikte (zie ook: Zandgronden).

  • Eind 19de eeuw crisis in de landbouw door instorten graanmarkt
  • Verbetering in verzorging en voeding vee leverde grotere melkproductie op
  • Opkomende industrie in pasteuriseren en verwerken kaas concurrentie voor kleine boeren.
  • Door opkomst kunstmest en verbeterde waterhuishouding nam productie land toe
    Groei bevolking zorgde voor grotere vraag tuinbouwproducten en dus toename tuinbouwteelt

Droogmakerijen van de oostelijke vechtstreek

De horstermeer

Het Horstermeer was een natuurlijk meer met een veenbodem die goed bruikbaar zou zijn voor de landbouw (zie ook: ontstaan van het vechtlandschap).  In 1629 werd getracht het meer met behulp van zes windmolens droog te maken. Door de kwel was het gebied echter niet droog te houden. In 1636 werd het gebied teruggegeven aan de natuur. Het werd een gebied rijk aan reigers, lepelaars en aalscholvers. In 1882 werd het meer opnieuw drooggemalen, nu met succes. Er werd een Middenweg aangelegd, van daaruit liepen een aantal zijwegen het gebied in. Langs de Middenweg kwamen de meeste agrarische bedrijven te liggen en kreeg de polder het karakter van een lintdorp. De grote kwelstroom naar het gebied maakte dat de polderlasten erg hoog waren, maar de grond was niet slecht, hij bestond voor een groot deel uit klei met enkele delen veengrond. In 1902 vestigde Frederik van Eeden er een tuinbouwbedrijf. Gestimuleerd door de afzetmarkt in het Gooi richtte de Horstermeer zich steeds meer op de tuinbouw en kwam ook de glastuinbouw daar als eerste tot ontwikkeling. In 1924 werd de waterhuishouding verbeterd door de bouw ven een nieuw gemaal aan de Vechtzijde dat loosde op de Vecht (zie ook: Waterhuishouding 1700-heden). Zowel aan het begin als aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de Horstermeer onder water gezet.

 Na de oorlog werd het gebied gesaneerd, wat niet overal goed is verlopen. Het zuidelijke deel werd door de agrariërs verlaten en werd tot een rimboegebied met veel riet. In het zuidelijke gebied vestigde zich in 1948 de NERA (NEderhorst den Berg RAdio) die met enorme ruitantennes het radioverkeer met de koloniën verzorgde. Er werd een gebouw neergezet ontworpen door de architect Röntgen. In de loop van vijftig jaar bezetten verschillende radiodiensten het gebouw, maar in 2005 werd het gesloten.

De waterhuishouding van de polder Horstermeer is steeds een probleem gebleven. Het was van nature altijd al een kweloog in het veengebied. Hier kwam kwelwater uit de hoger gelegen zandgronden aan het oppervlak. Door de inpoldering en de inklink daarna werd dit effect versterkt. Per jaar stroomt 30 miljoen m3 water uit de omliggende plassen en de hoger liggende zandgronden door de bodem naar de Horstermeer. Het onttrekt daarmee kwalitatief goed kwelwater aan de naaste omgeving van de Kortenhoefse- en Ankeveense Plassen, hetgeen de waterkwaliteit van deze gebieden negatief beïnvloedt (zie ook: Moerassen). Er wordt al jaren gezocht naar een oplossing, waarbij gedacht wordt om in sommige delen van de polder het peil op te zetten om zo de kwelstroom te verminderen.

 Natuurmonumenten ontwikkelt nu een plan om in het zuidelijke deel de natuur alle kansen te geven en daar een hoger peil in te stellen.

De Bethunepolder

Vanaf 1858 is getracht de Bethunepolder droog te malen. Door de inzet van de Belgische markies De Bethune lukte dit uiteindelijk. Op de bodem van de Bethunepolder hoopte men grond te vinden die geschikt was voor het agrarisch bedrijf. Toen de polder in 1885 gereedkwam viel de bodemgesteldheid niet tegen, maar de enorme kwel bleek een groot probleem.

 Eigenlijk kon de polder niet drooggehouden worden. Pas toen in 1930 de Amsterdamse Waterleiding het water ging benutten voor de productie van drinkwater voor de stad Amsterdam verbeterde de financiële situatie van de polder. Het water stroomde van de Bethunepolder via het Waterleidingkanaal naar de Loenderveense plas en via een zuivering bij Driemond vervoerd naar Amsterdam. Op die manier konden 220.000 inwoners van Amsterdam voorzien wordenvan drinkwater.

 Om de kwel te beperken werd in grote delen van de polder het peil verhoogd en werd het land gebruikt voor natuurontwikkeling. Dit was succesvol, het is nu een N2000 gebied met een grote verscheidenheid aan vogels waar onder andere de purperreiger voorkomt.

Het naardermeer

Bij het ontstaan van de Zuiderzee in de 12de eeuw kwam de Vecht onder invloed te staan van het zeewater.  Tot 1389 stond het Naardermeer in open verbinding met de Vecht, en dus met de Zuiderzee. Bij stormen spoelden grote hoeveelheden zeewater het Naardermeer in. Vaak zwavelrijke zeeklei werd afgezet op de bodem van het Naardermeer. Toen tussen 1383 en 1389 het Naardermeer door een dam van de Vecht werd gescheiden behoorde ook de toevoer van zeewater tot het verleden en kon de definitieve verzoeting van het meer beginnen.

In de zeventiende eeuw ontstonden plannen om het Naardermeer droog te maken. In 1623 werd een octroy gesloten om voor 1629 630 morgen (537 ha) droog te hebben. Hiervoor werden 15 schepradermolens ingezet. Toen in 1629 het land was drooggevallen werd het echter direct weer onderwater gezet om een aanstormend Spaans leger op weg naar Amsterdam tegen te houden. Deze actie was succesvol, maar na 1629 zijn toen geen nieuwe pogingen ondernomen het land weer droog te maken.

 Pas in het begin van de 19de eeuw werden weer plannen gemaakt en werd de molen Onrust gebouwd (1809). De droogmakerij zou betaald worden uit de baten van de vervening. Dit viel tegen en in 1833 kwam door ruzie een einde aan het plan. In 1883 werd opnieuw een plan tot uitvoering gebracht. Er werd een stoomgemaal gebouwd met twee centrifugaalpompen en de Machinetocht werd gegraven. De Hoofdtocht en de Boomtocht werden hersteld. Doordat in 1874 de spoorbaan door het meer was aangelegd kon het meer in twee delen drooggemalen worden, eerst het deel ten noorden van de spoorbaan en daarna het deel ten zuiden ervan.

De resultaten vielen bitter tegen. De kwel was enorm, maar vooral de zoute kwel, het gevolg van de periode voor 1380 was desastreus. Er kwam veel ijzersulfide vrij, het ingezaaide koolzaad kwam niet op en de opbrengsten vielen tegen. In 1886 werd besloten het gebied terug te geven aan de natuur. In 1905 kocht De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten het gebied als eerste natuurreservaat van Nederland. Door de inklink van de omliggende polders en het onttrekken van grondwater in ’t Gooi voor de drinkwatervoorziening is de kwelsituatie in het Naardermeer sterk veranderd. De kwelstroom uit de zandgronden is afgenomen en er kwelt steeds meer water weg naar de nu dieperliggende polders. Om de waterstand in het meer op peil te houden wordt nu gedefosfateerd Vechtwater ingelaten. Om het Naardermeer is een buffergebied aangelegd met een hogere waterstand zodat minder water wegkwelt uit het Naardermeer (zie ook: moerassen).

De droogmakerijen ten westen van de Vecht

Weinig gebieden in ons land hebben zo'n bewogen geschiedenis achter de rug als de Ronde Venen in de laatste duizend jaar. Ontstaan door de veenvorming, ontgonnen na het jaar 1000 en vrijwel onder water verdwenen door de turfproductie in de eeuwen daarna. In de negentiende eeuw begonnen de droogmakerijen die geleid hebben tot het huidige beeld.

achttienhonderd hectare water

In de achttiende eeuw was er ten westen van Mijdrecht door de vervening en het wegslaan van de legakkers een plas ontstaan van bijna 1800 ha (zie ook Vervening). Kleine gehuchten zoals Waverbanken en Voorbanken verdwenen in de golven. Waverveen werd ernstig bedreigd. Het was niet denkbeeldig dat deze plassen een verbinding zouden krijgen met de Haarlemmermeer. Er zou zo een plas ontstaan van Halfweg tot Mijdrecht. Mede ingegeven door het grote succes van de droogmaking van de polders in Noord-Holland werd de roep om inpoldering van de veenplassen ook groter.

 De Noord-Hollandse Plassen zoals de Beemster en de Schermer lagen op een bodem van zeeklei en waren niet ontstaan door vervening. Rijke kooplui uit Amsterdam investeerden in de droogmakerijen en zo konden door een goede organisatie en veel kennis de Noord-Hollandse meren met succes drooggemalen worden.

 De waterstaatkundige situatie van de Ronde Venen was echter slecht. Het gehele gebied was door inklink onder het niveau van de omliggende veenriviertjes komen te liggen en het gebied werd drooggehouden door een groot aantal kleine poldertjes elk met een eigen molen en een eigen peil. Dit vormde geen goede uitgangssituatie voor de droogmakerij (zie ook Ontstaan van vechtlandschap).

 In 1632 werd het eerste verzoek gedaan aan de proost van het kapittel van St. Jan om een deel van het gebied ten westen van Mijdrecht te voorzien van dijken en het met windmolens droog te malen. Het betrof het deel van de polder Hofland ten zuiden van de zuwe lopend van Mijdrecht naar Uithoorn ( zie ook: waterhuishouding 1000-1700).

Toen in 1672 het land geïnundeerd werd in verband met de strijd tegen de Fransen kwam aan de poging om het gebied te westen van Mijdrecht in te polderen een einde.

de bedijkingen

Pas in 1789 bekrachtigden de Staten van Utrecht een octroy om het gebied van de veldzijde van Mijdrecht, de grote Mijdrechtse poel, in te polderen. Na 1672 waren de kleine polders van de Ronde Venen gesaneerd en was een omdijkt gebied ontstaan met een gelijk peil. (zie ook: waterhuishouding 1000-1700) .Alle tussendijken waren geslecht, zo ontstond de Rondeveense Polder. In de eeuw daarna was er langzaam een samenwerking ontstaan waardoor het mogelijk werd om de verveende gebieden in te polderen zonder veel overlast voor het omliggende gebied. Er werd plan gemaakt om door de constructie van drie polders het gehele gebied van bijna 1800 ha droog te krijgen. De drie polders waren De Eerste, Tweede en Derde Bedijking. Het water uit de polders werd geloosd op de veenriviertjes,

de polder groot mijdrecht

Met het droogmaken van de Bedijkingen was het grote gevaar van een enorme waterplas bedwongen en werd de aandacht verlegd naar de Binnenring van de Ronde Venen en naar het gebied ten noorden van Waverveen, de Zuider- en Noorderpolder. Het in 1865 opgestelde droogmakingsplan werd in 1870 goedgekeurd. Voorwaarde was dat het gebied dat we nu "De Botshol” noemen niet werd meegenomen bij de inpoldering. Een stinkend moeras vol kwalijke dampen, ziekten en ongedierte bleef bestaan! Nu is het één van de meest waardevolle moerassen van Nederland (zie ook Moerassen).

 Er zou een stoomgemaal gebouwd worden op de laagste plaats. Dit was aan de Geuzensloot bij de Heul in Vinkeveen. Er zou echter dan uitgemalen worden op de Rondeveense Polder, wat vele waterstaatkundige problemen opriep Zie ook: waterhuishouding 1700-heden). Er werd daarom besloten een gemaal te bouwen aan de noordzijde van de plassen dat rechtstreeks kon uitslaan op de Waver. Gekozen werd voor een stoomgemaal van Engelse makelij. Door de versoberingen van de constructie traden er al snel na de ingebruikneming in 1874 ernstige storingen op. Keer op keer liep door de kwel en door de regenval de polder weer onderwater. De grondwaterstroom naar de bijna diepste polder van Nederland bleek echter enorm te zijn. Pas na het vervangen van het eerste gemaal door twee nieuwe konden in 1878 de eerste delen van de polder in cultuur genomen worden.

de dijken

Bij de inpoldering kon men gebruik maken van de dijk van de Eerste Bedijking die langs de Veldweg liep. Het meest noord-oostelijke deel van het gebied was reeds eerder door een dijk gescheiden van de rest. Zo bleef de huidige Botshol buiten het plan van inpoldering. Wat betreft de nieuw aan te leggen dijken had men weinig geleerd van de ervaringen opgedaan bij de drie Bedijkingen. Opnieuw werden veendijken aangelegd. Dit maakte dat de onkosten voor de inpoldering laag bleven en er winst geboekt kon worden voor het gehele project. De foute keuze voor veendijken bleek al in 1874 toen een deel van de Botholsedijk wegschoof en het water uit het de Proosdijerpolder de polder in kon stromen. 127 jaar later bleek dat opnieuw, toen in 2003 bij Wilnis een deel van de veendijk zozeer was uitgedroogd dat hij door de waterdruk opzij werd geschoven en een deel van Wilnis onder water kwam te staan. In opdracht van het waterschap zijn daarna alle veendijken gecontroleerd en aan de binnenzijde verbreed. Het peilverschil tussen de Polder Groot Mijdrecht en de omliggende wateren van de Rondeveense polder bedroeg echter 4,5 meter. De doorlaatbaarheid van de veendijken had gemaakt dat er een enorme kwel ontstond vanuit de omliggende polders naar de polder Groot Mijdrecht. Omstreeks 1900 was er een kwel van ongeveer 42 miljoen m3 per jaar. Samen met de regenval van 6,8 m3 per jaar moest er dus bijna 50 miljoen m3 per jaar worden uitgeslagen.

de kolonisatie

Bij de uitgifte van de aandelen van de Maatschappij ter Droogmaking van de plassen in de Ronde Venen waren van de duizend aandelen er 500 gekocht door twee groepen Noord-Hollandse beleggers. Bij de eerste kolonisten van de polder waren dus een aanzienlijk aantal Noord-Hollanders. In de polder verschenen de bekende Noord-Hollandse stolpboerderijen. De meeste hiervan zijn later verdwenen, vaak door blikseminslag, maar nog steeds staan er enkele van deze boerderijen in de polder.

De eerste generatie boeren had het erg zwaar. Na de droogmaking en de verkoop van alle gronden werd de Maatschappij ter Droogmaking opgeheven en kregen de ingelanden de taak een polderbestuur te kiezen en werden zij ook verantwoordelijk voor de kosten van de polder. Het polderbestuur kreeg de taak het “Waterschap Groot Mijdrecht” op te richten. De kosten voor de bemaling liepen de pan uit en het bestuur van de Maatschappij ter Droogmaking was blij van deze kosten af te zijn. Bij mankementen van het gemaal liep de waterstand in snel tempo 60 cm op en bereikte zo een onaanvaardbaar peil. Vele vaarten en tochten waren te smal uitgevoerd. De dijken waren zwak en moesten regelmatig hersteld worden. De Maatschappij ter Droogmaking verliet het toneel met een geschatte winst van anderhalf miljoen. De ingelanden voelden zich duidelijk bekocht en klaagden bij het provinciaal bestuur, deze had immers controle moeten uitoefenen op de kwaliteit van het werk. Dit bezwaar leverde echter niets op, het profiel van de dijken was in orde en de Maatschappij ter Droogmaking had zijn best gedaan.

In de periode erna bleven de lasten voor de ingelanden torenhoog. Vele boeren konden het niet bolwerken en verlieten het gebied. Ondanks vele bijdragen van het rijk en de provincie voor herstelwerkzaamheden bleven de polderlasten erg hoog. Pas na de tweede wereldoorlog veranderde de situatie drastisch. Er werd een nieuw gemaal geïnstalleerd en de vaarten werden verbreed en van stuwen voorzien. De gemeenten Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis gingen hun uitbreidingsplannen in de polder situeren, waardoor de polderlasten per ingezetene verminderden. Tenslotte werd de polder deel van het waterschap AGV.

de bodem van de diepe polder

Naast de hoge polderlasten waren er nog meer problemen. Bij de vervening was een veenlaag van drie tot vier meter grotendeels verdwenen. Toen de polder drooggemalen was kwam de bodem tevoorschijn die daar 5500 jaar eerder was gevormd. De polder lag precies op de plaats waar het waddenlandschap overging in het veenlandschap (zie ook: Ontstaan van het vechtlandschap). De westelijke helft was het waddendeel met een kleibodem met veel resten van de waddenvegetatie (rietklei), de oostelijke helft had een veenbodem. De kleigronden bleken hier en daar erg zwavelrijk te zijn en verzuurden zeer snel (kattenklei). Om dit te neutraliseren was veel kalk nodig. De bodem was echter wel stevig. De kwel in dit deel van de polder was niet groot, maar het kwelwater was door de zeeafzetting wel brak.

De oostelijke helft van de polder bestond uit veen dat snel inklonk. De kwel in dit deel van de polder was zeer groot. De bodem van de polder ligt op 5,8 m onder NAP. De polders ernaast op 1,9 m onder NAP. Er was dus een niveauverschil van vier meter. Door het zakken van de bodem van de oostelijke helft moest het  waterpeil in de polder regelmatig verlaagd worden. Hierdoor nam de kwel ook steeds verder toe. Omstreeks het jaar 2000 werd geconcludeerd dat het peil in de polder niet verder verlaagd kon worden daar een verdere verlaging van het peil een niet te beheersen kwelstroom zou betekenen. Er werd besloten om in het oostelijke deel de landbouw op termijn te beëindigen en voor dit deel het peil op te zetten en een natuurdoel te ontwikkelen. Het eerste delen hiervan zijn nu gerealiseerd. Het oudste deel, Waverhoek, is een belangrijk moerasgebied geworden.

de hele geschiedenis in beeld

                                                              De afgesloten lagune vult zich op met veen

Er vormt zich een koepelveen dat na de ontwatering sterk zakt door inklink, windwatermolens moeten het gebied droog houden.

Door de vervening ontstaat een plassengebied dat in de negentiende eeuw wordt drooggemalen