Het landschap.
Tussen Vinkeveen en Portengen in het westelijke Vechtgebied en bij Westbroek in het Noorderpark liggen de meeste lage veenweiden. Om Ankeveen en Kortenhoef vinden we nog wat kleinere veenweiden die nauw aansluiten bij de moeraslanden van de plassen daar. De structuur van het landschap is duizend jaar geleden ontstaan bij de grote ontginning. Vanuit de lange lintdorpen lopen de brede sloten naar de horizon, vooral in de streek van Vinkeveen en Demmerik zijn de sloten kilometers lang (zie ook: de grote ontginning). De boerderijen liggen in de lintdorpen, al zijn er bij de laatste ruilverkavelingen en landinrichtingen wel een aantal nieuwe ontsluitingswegen aangelegd waarlangs boerderijen gebouwd zijn.
De sloten.
In de sloten staat het water altijd hoog, het land ligt vaak niet meer dan 30 cm boven het peil in de sloten. Door het hoge waterpeil in de sloten dreigt bij hevige regenval het land snel onder water te lopen. Om dit te voorkomen zijn de sloten breed zodat veel water in de sloten opgeslagen kan worden voor het land onder water loopt. De gemalen moeten er verder voor zorgen dat het water snel wordt afgevoerd.
De sloten herbergen een uiterst waardevolle flora en fauna. Op het water drijven 's zomers de waterlelies en de gele plomp. Op sommige plaatsen ontstaat onverwacht een veld met krabbenscheer, een paar jaar later zijn ze weer verdwenen. Nu het water schoner wordt komen er ook steeds meer ondergedoken waterplanten voor, zoals hoornblad. De sloten zijn rijk aan vis, in de schonere sloten vinden we de snoek, de rietvoorns en de modderkruipers. In de vuilere sloten de brasem en de blankvoorn.
De bomen.
Bomen zijn zeldzaam in de veenweiden. De wortels van bomen kunnen tot aan het grondwater reiken. Door het hoge grondwaterpeil kunnen de bomen in het veengebied niet diep wortelen. Vaak komen ze niet dieper dan 30 tot 40 cm. De wortels verspreiden zich wel horizontaal, maar bij een stevige wind zijn de bomen toch uiterst kwetsbaar. Alleen knotwilgen die regelmatig van hun takken ontdaan worden houden het veertig, vijftig jaar uit. Gelukkig worden de knotwilgen in het kader van het landschapsbeheer tegenwoordig weer om de drie tot vier jaar geknot. Vooral langs de zuwes en de oude landscheidingen vinden we veel knotwilgen en hier en daar elzen en essen. Het is hier wat hoger zodat de bomen wat steviger kunnen wortelen. Door de knotten ontstaat het bekende silhouet. De knotten vormen weer een eigen levensgemeenschap . Planten gaan groeien in de vermolmde delen van de knot, insecten vinden er een beschermde plek, in de knotten ontstaan veel holtes waarin vogels, zoals koolmezen en spechten een broedplaats vinden. Van de zeldzame steenuil is bekend dat hij graag een schuilplaats in knotwilgen kiezen.
Koeien en schapen.
‘s Zomers loopt het vee in de wei. Het melkvee loopt dicht bij de boerderij, zodat het makkelijk gemolken kan worden. Voor het ver van de boerderij verwijderde melkvee zijn verplaatsbare melkmachines. In de loop van oktober gaat het vee naar binnen, niet voor de kou, maar omdat het land dan vaak erg nat wordt en de koeien de zode vertrappen. ’s Winters blijven de schapen buiten, ze zijn minder zwaar en vertrappen het land minder, alleen bij vorst als de sloten dichtvriezen, worden de schapen bij elkaar gebracht omdat ze anders over de dichtgevroren sloten hun eigen weg gaan kiezen.
Bosjes.
In de weilanden liggen hier en daar bosjes. De bosjes bestaan voornamelijk uit elzen, maar eigenlijk kan je er van alles tegenkomen. Wilgen, lijsterbessen en soms zelfs een vruchtboom. De boeren gebruikten de geriefbosjes om daar stammetjes en stokken voor hun bedrijf vandaan te halen. De bosjes ver van het dorp en omgeven door sloten zijn ook gebruikt als pestbosjes. Hier werd het door de runderpest en het miltvuur omgekomen vee begraven. Ver van de boerderijen om besmettingen te voorkomen.
Het veen.
De veenweide ligt op veen dat voornamelijk uit
- rietveen
- rietveen; Rietveen is het veen dat onderwater ontstaat door afgestorven riet. Over het algemeen is rietveen rijker aan mineralen dan
- mosveen
- mosveen; veen onder water ontstaan door afgestorven veenmossen. Mosveen komt voor in dikke lagen en was zeer populair voor het maken van turf. Grote mosveengebieden, zoals het koepelveen van De Ronde Venen en de veenrug ten oosten van de Vecht zijn vrijwel geheel verdwenen door de productie van turf.
en - zeggenveen
- zeggenveen; Veen onder water ontstaan door afgestorven zeggen. Zeggenvenen zijn voedselarm en komen in de Vechtstreek voor in smalle zones.
. Komt rietveen in aanraking met zuurstof dan mineraliseert het snel.De veenweiden liggen voor een belangrijk deel op rietveen.
en
- bosveen
- bosveen; veen rijk aan oude boomstammen, ontsaat door de vertering onder water van afgestorven hout van de broekbossen.
bestaat. Daar de zandlaag eronder vanaf de Utrechtse heuvelrug afloopt naar het westen, is de veenlaag in het Noorderpark dun, hier en daar slechts enkele decimeters en in de omgeving van Vinkeveen zeven tot acht meter dik. Veen is ontstaan als een afzetting onder water (zie ook: verlanding), bij het boven water komen verteert het veen snel (zie ook:
- inklink
- inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
) en blijft er niet veel van over. Het land zakt, in het gebied van het Noorderpark verdwijnt steeds meer veen en komen de weilanden op zand te liggen. In het westelijke veenweidegebied moet steeds het waterpeil verlaagd worden om te voorkomen dat de weilanden onder water komen te liggen. Dit proces is duizend jaar geleden, bij de start van de ontginningen, op gang gekomen en zal doorgaan tot al het veen verdwenen is. In de loop van de laatste duizend jaar is het westelijke veengebied vier tot vijf meter gezakt. Het gebied ligt nu anderhalve meter tot twee meter onder zeeniveau. Het westelijke veenweidegebied kan per boot alleen bereikt worden via sluizen (zie ook: ontstaan).
Het is dus belangrijk om het toetreden van zuurstof, waardoor de vertering van het veen optreedt, zo veel mogelijk te voorkomen. Een gesloten plantendek is van groot belang. Het scheuren van het land (omploegen) en de teelt van mais en andere landbouwgewassen stimuleert de
- inklink
- inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
. Als de percelen te breed zijn en ’s zomers de planten veel water gebruiken kan het midden van het perceel te weinig grondwater beschikbaar zijn daar het water te langzaam door de grond vanaf de sloten naar het midden stroomt. In het midden kan dus gemakkelijk veel zuurstof toetreden en zal het veen snel verteren. Het midden van het perceel komt lager te liggen dan de randen. Bij nat weer staat het midden van het perceel snel onder water. Om dit te voorkomen probeert men nu met dieper liggende drainage buizen water naar het midden ven het perceel te laten stromen.
De boerderij.
De boerderijen liggen in de lintdorpen en hier en daar langs een recent aangelegde ruilverkavelingsweg. De laatste twintig jaar is er veel veranderd wat betreft de stallen. De koeien staan niet meer aangebonden in de grupstal maar hebben nu veel meer bewegingsvrijheid in de ligboxenstal . Deze open stallen hebben veel frisse lucht en zijn zelfs ’s winters aan de zijkanten open. De wind kan er doorheen spelen, alleen bij extreem weer worden de zijkanten afgedekt. De ligboxstallen zijn over het algemeen naast de oude boerderijen gebouwd, los van de andere gebouwen. De oude boerderij met grupstal dient nu als bewoning soms wordt de oude stal gebruikt als verkooppunt voor de eigen producten, zoals kaas. De hooiberg wordt alleen nog gebruikt voor het opslaan van allerlei losse materialen. Het veevoer wordt bewaard als kuilgras in de bekende met plastic afgedekte kuilen of in met plastic omwonden balen. Hooi wordt alleen nog in kleine hoeveelheden gebruikt, vooral door de hobbyboer. Het krachtvoer wordt opgeslagen in de naast de stal staande silo’s. Open mesthopen zijn verboden, de mest wordt opgeslagen in de kelders onder de stal. De mest wordt niet meer vrij uitgereden, maar gedurende vastgestelde periodes in het land geïnjecteerd, zodat de stankoverlast aanzienlijk is verminderd. Door de mest alleen uit te rijden als het gras de meststoffen ook werkelijk nodig heeft, wordt het uitspoelen van de meststoffen naar het grondwater verminderd en krijgen de sloten een betere kwaliteit.
Het bedrijf is de laatste vijftig jaar snel geindustraliseerd. De loslopende kippen op het erf zijn verdwenen en daarmee ook de grote zwermen huismussen die het graszaad aten uit het hooi. In de stallen zijn de boerenzwaluwen niet meer welkom. De meeste melk wordt in grote gekoelde tanks opgeslagen en via tankwagens naar de fabriek gebracht. Sommige bedrijven gebruiken een deel van de melk om zelf kaas te maken. De meeste zelfkazers verkopen de boerenkaas aan het huis.
De bedrijven worden ook steeds groter. Op de kleigronden en zandgronden zijn bedrijven met honderden koeien geen uitzondering. In het veenweidegebied zien we ook een vergroting van de bedrijven. De bedrijven in de Vechtstreek hebben nu gemiddeld ongeveer zeventig mekkoeien. Daar het aantal koeien dat per hectare gehouden wordt schommelt tussen de een en twee en niet veel is veranderd, is het aantal bedrijven sterk afgenomen. Naast het melkvee hebben de bedrijven een zelfde aantal jongvee lopen en hebben veel bedrijven een niet te grote schuur met varkens. In het veenweidegebied zijn de bedrijven met alleen intensieve veehouderij (bioindustrie) minder in aantal dan op de zandgronden (zie ook: het agrarisch bedrijf 1945-heden).
Het lintdorp.
In de lintdorpen worden steeds meer boerderijen bewoond door burgers, of de gebouwen worden afgebroken en vervangen door een boerderette, een op een boerderij lijkende modern landhuis. Naast de woning wordt een paardenbak aangelegd, liefst met een verlichting ‘s avonds. De arbeidershuisjes worden vergroot en omgebouwd tot kleine villa’s. Getracht wordt om de open doorkijkjes vanaf het dorp naar het open weidegebied te behouden. Het boerenkarakter van de lintdorpen is enorm veranderd, maar op deze manier wordt geprobeerd het landelijke karakter van het lintdorp toch in stand te houden.
Tot in de dertiger jaren van de vorige eeuw was het peil in de sloten ’s winters erg hoog en stonden de weilanden lange tijd onder water. In het voorjaar duurde het lang voor het land voldoende was opgedroogd. Het vee kon pas laat naar buiten en de groei van het hooiland kwam langzaam op gang. Het land werd weinig bemest en schraalland kon pas in de loop van juni gemaaid worden. Door de verbeterde waterhuishouding, het gebruik van kunstmest en het gebruik van andere grassoorten begint het gras nu veel eerder te groeien. Door het gebruik van kuilgras kan het gras al in zijn groeifase geoogst worden en hoeft er niet meer gewacht te worden tot het gewas voldoende droog is om na het maaien als hooi opgeslagen te kunnen worden. Er wordt nu al volop in begin mei gemaaid en de koeien kunnen vanuit de ligboxstallen veel makkelijker eerder naar buiten.
Stikstof.
Door de veranderingen in het agrarisch bedrijf is de uitstoot van stikstofverbindingen door de landbouw vanaf 1950 spectaculair verhoogd naar een niveau dat in 1980 zeven maal hoger lag dan dertig jaar eerder.
Door verschillende maatregelen is de uitstoot daarna op een niveau gekomen dat vier maal hoger
ligt dan in 1950. De
stikstofverbindingen, zoals ammoniakgas, verplaatsen zich door de lucht en komen in de natuurgebieden terecht. Stikstofverbindingen zijn een meststof voor de planten en verzuren het milieu. Om de belangrijke natuurgebieden moet de uitstoot van stikstof verminderd worden. Voor de Vechtstreek zijn dit in de eerste plaats de Oostelijke Vechtplassen en de Botshol. De agrarische bedrijven om deze Natura 2000 gebieden moeten hun uitstoot van stikstof de komende jaren verder beperken. Dit levert veel problemen op voor de bedrijfsvoering, toch zijn hier zeker mogelijkheden. Vooral het zorgvuldig omgaan met de geproduceerde mest kan de uitstoot van stikstofverbindingen aanzienlijk beperken.
Weidevogels.
De veenweiden zijn beroemd om de weidevogels. Door de hoge stand van het grondwater bevindt de bodemfauna, zoals regenwormen en insectenlarven, zich in de bovenste lagen van de bodem. Dit belangrijke voedsel voor de weidevogels is daardoor voor de vogels makkelijk te pakken te krijgen. Vanaf begin maart komen de grutto’s terug uit Afrika. De eerste dagen zitten ze in grote aantallen uit te rusten in kleine plasjes, zoals bij Waverhoek in de Polder Groot Mijdrecht. Daarna gaan ze hun territoria opzoeken en is het bekende grutto-geluid niet van de lucht. De tureluur en de scholekster komen vaak nog en paar weken eerder, maar vallen wat minder op. De komst van de kievit is eigenlijk niet te voorspellen. In zachte winters blijven ze in grote groepen in de veenweiden bivakkeren en trekken niet weg. Wordt het koud, dan trekken ze voor het koufront uit naar het zuiden, maar komen daarna ook direct weer terug.
In april begint het broedseizoen van de weidevogels. Alle soorten broeden in de weilanden, maar zoeken toch verschillende plaatsen op. De kievit zoekt een plekje in niet te hoog gras. De grutto bouwt zijn nest in wat hoger gras. De tureluur zoekt juist een pol hoog gras waarin hij zijn nest kan verstoppen. De scholekster, van origine een strandvogel, zoekt vooral onbegroeide plekken op. Alle weidevogels willen een open ruimte, met zo weinig mogelijk bomen. In de bomen zitten de kraaien en de roofvogels, zoals buizerden, die het op hun jongen gemunt hebben.
In mei komen de eieren uit en de jongen zijn begin juni vliegvlug. Zodra de jonge vogels vliegvlug zijn verdwijnen de weidevogels weer en zoeken ze de voedselrijke waddengebieden op. We noemen het weidevogels maar ze zijn maar enkele maanden in onze veenweiden, van maart tot juni!
Het aantal weidevogels is de laatste vijftig jaar sterk afgenomen. De belangrijkste oorzaak hiervan is zonder twijfel het veel eerdere maaien van het gras. Werd er vroeger gehooid na 1 juni, tegenwoordig wordt er al volop kuilgras geoogst in de eerste weken van mei. De jonge weidevogels worden hier het slachtoffer van. Andere oorzaken die ook een rol spelen zijn de toename van het aantal predatoren zoals buizerden en in sommige gebieden de vos.
Weidevogelgebieden.
Vooral in de Oostelijke Vechtstreek is de weidevogelstand sterk terug gelopen. Van de weidevogels is de grutto het meest gevoelig voor de veranderingen. Het is deze soort waarvan het aantal het snelst terug loopt.Tegenwoordig zijn de meeste weidevogels te vinden in het westelijke Vechtgebied, om Vinkeveen en in de Ronde Hoep bij Ouderkerk aan de Amstel. Hier kunnen de vogels zich handhaven door de beschermende maatregelen die genomen zijn. De westelijke helft van de Demmerikse Polder is een weidevogelreservaat van Staatsbosbeheer. Ook in de Ronde Hoep worden de weidevogels beschermd. In deze gebieden wordt gemaaid na 15 juni. In de agrarische gebieden zijn afspraken gemaakt met een aantal boeren. Via de agrarische natuurverenigingen krijgen de boeren vergoedingen voor het aantal weidevogels dat er broedt en voor beschermende maatregelen. De toekomst zal moeten uitwijzen in hoeverre deze maatregelen leiden tot een duurzame stand van de weidevogels.
De zwarte stern
Een bijzondere broedvogel in het veenweidegebied van Vinkeveen tot Nieuwkoop is de zwarte stern. Een vogel die typisch thuis hoort in de waterrijke veenweiden. Omstreeks 1 mei komen de sierlijke kleine, bijna zwarte vogels terug uit het zuiden. Vaak verzamelen ze zich eerst op rustige plaatsen in het plassengebied en zoeken daarna hun territoria in de sloten op. De zwarte stern broedt op drijvend materiaal. Door de achteruitgang van de krabbenscheer, die drijvende rozetten maakt, is het aantal natuurlijke broedplaatsen bijna verdwenen. Ook hier heeft de mens weer ingegrepen en biedt de vogels nu kleine kunstmatige vlotjes aan waarop ze hun nest kunnen bouwen. Door het aanbieden van de kunstmatige broedgelegenheid is het aantal zwarte sterns de laatste twintig jaar enorm toegenomen. Er broeden nu meer dan 170 paar in de sloten van het veenweidegebied tussen Vinkeveen en Nieuwkoop. Vliegend en biddend boven de sloten zoeken de vogels hun voedsel, dat bestaat uit libellen en andere insecten en uit kleine visjes. Wandelend en fietsend zijn de zwarte sterns overal te zien in het genoemde gebied. Het broedseizoen van de zwarte stern duurt vrij lang, maar na 1 juli zijn ze verdwenen. Ze verblijven de rest van de zomer in het IJsselmeergebied voor ze vertrekken naar het zuiden.
De eenden.
In de sloten van het veenweidegebied is echter veel meer te zien. In het veenweidegebied broeden veel soorten eenden. Ze broeden vaak vrij dicht bij de oevers en hebben daardoor minder te lijden van het vroege maaien, vooral als de agrarier in het kader van de bescherming van de oevervegetatie niet vlak langs het water maait. Prachtig zijn de mannetjes van de slobeend met hun brede snavel en hun bonte kleed. Als ze in het voorjaar in kleine groepjes achter elkaar aan jagen boven de weilanden ze het meest denken aan een groep miniatuur straaljagers. Naast de slobeend komen we in de sloten van de veenweiden kuifeenden tegen. Zwart-wit gekleurde kleine eendjes, waarvan de vrouwtjes wat minder opvallend zijn. Vroeger, toen er nog gejaagd mocht worden op kuifeenden, noemden de jagers de kuifeend ‘halfjes‘ om hun grootte. ‘s Winters verblijven ze, samen met hun soortgenoten uit het noorden, in grote groepen op de plassen. De kuifeend is een recente broedvogel in Nederland, vroeger was het een echte wintergast. Pas 50 jaar geleden is hij broedvogel geworden in de veenweide. De redenen voor deze verschijning zijn onbekend.
Reigers en de lepelaar.
Zowel in de Oostelijke als in de Westelijke Vechtstreek zien we vaak een reiger langs de slootkant staan, loerend op een kikker of een visje. Een muis of een mol worden ook niet versmaad. Meestal is het een blauwe reiger, maar soms is de vogel wat kleiner en slanker en mooi roodbruin getekend. Dat is de purperreiger. De blauwe reiger broedt in bomen en kom je eigenlijk overal tegen tot in de dorpen en de steden. De purperreiger is veel zeldzamer, het is een broedvogel van de uitgestrekte rietvelden van onder andere het Naardermeer en de Nieuwkoopse Plassen, maar fourageert in de weidegebieden. Veel blauwe reigers gokken op een zachte winter en trekken in het najaar niet weg. De purperreiger is dit opzicht voorzichtiger. In het najaar vertrekken ze naar Noord Afrika en verblijven daar langs de rivieren en de meren. Vooral 's winters is er nog een andere reiger te zien in de veenweiden, een grote witte reiger met een gele snavel, de grote zilverreiger. Een soort die de laatste twintig jaar weer veel voorkomt in Nederland. Hij broedt onder andere in de Oostvaardersplassen en komt 's winters voor in alle weidegebieden en langs de plassen. Voor een deel zijn dit vogels uit Oost Europa die hier overwinteren. Vroeger kwam deze soort ook veelvuldig voor in Nederland, maar door het gebruik van de sierveren in de dameshoeden werd hij fel bejaagd en verdween uit ons land. Gelukkig zijn die tijden voorbij en wordt de vogel steeds algemener.
De grote zilverreiger lijkt wat op de lepelaar. Die is ook wit, maar is kleiner en heeft een brede snavel waarmee hij kleine visjes en kreeftjes uit het water kan zeven. De vogel broedde vroeger in het Naardermeer, maar is daar verjaagd door het toenemend aantal vossen. De vogels hebben zich over heel Nederland verspreid en we hebben nu meer lepelaars als vroeger met grote kolonien op de waddeneilanden en op verschillende plaatsen in het binnenland kleinere kolonien, zoals in de Botshol en de Nieuwkoopse Plassen.
De oevervegetatie.
Door de intensivering van het landgebruik is de rijke oevervegetatie langs de sloten grotendeels verdwenen. Door afspraken met de boeren over het maai- en bemestingsbeleid worden er nu pogingen gedaan om iets van de originele vegetatie terug te krijgen. Hier en daar worden er vorderingen gemaakt, toch gaat dit proces erg langzaam. Een goed voorbeeld van een zich langzaam herstellende oever is de berm van de Ter Aase Zuwe. Hier wordt de laatste twintig jaar een ecologisch beheer gevoerd en langzaam neemt de diversiteit van de planten toe. De berm is nu in het voorjaar weer een bonte verzameling van berm- en moerasplanten, met dotters, koekoeksbloemen en later moerasruit en moerasspirea. Hier en daar ontwikkelt zich een moerasorchis. In deze berm komen de laatste kievitsbloemen voor, een soort die verder in onze omgeving uiterst zeldzaam is.
De winter.
Ook in de winter zijn de veenweiden rijk aan vogels. Wintergasten als kolganzen en smienten komen ver uit het noorden om hier te overwinteren. De kolganzen, met hun witte neus, grazen samen met de grauwe ganzen overdag op de veenweiden en trekken ’s avonds naar de plassen om er veilig de nacht door te kunnen brengen. Grote groepen smienten doen het zelfde. Deze prachtige kleine eendjes, waarvan de mannetjes een mooie bruine kop hebben met een gele streep op het voorhoofd broeden in de toendra's van Noord Rusland. In oktober en november komen ze naar ons land en bivakkeren overdag op de veenweiden en kunnen daar nogal wat schade veroorzaken door het opeten van al het gras. Opvallend is de verschijning van de grote zilverreiger. Tot tien jaar geleden een uiterst zeldzame vogel in Nederland en nu ’s winters een normale verschijning. Langs de slootkanten zoekt deze grote, sierlijke reiger zijn voedsel. ’s Avonds verzamelen de vogels zich en overnachten in de bomen langs de plassen. In de veenweiden en in de vechtweiden komen 's winters groepjes kleine zwanen voor. Een wat kleinere zwaan met geel aan de snavel. Opvallend is dat de vogels heel honkvast zijn. De zelfde vogel komt met dezelfde partner in het najaar terug op de zelfde plaats, soms hebben ze de jonge vogels nog bij zich alsof ze een gezin vormen (waarneming Geingebied, bij Abcoude).
Door en langs de veenweide gebieden lopen veel wandel- en fietspaden. De weidevogels, de bloeiende slootkanten en de wintergasten zijn vanaf de wegen en paden goed te zien. Zowel 's zomers als ook 's winters zijn de veenweiden daarom zeker een fietstocht of een wandeling waard.