Inleiding.
All
e moerassen van de Vechtstreek zijn eigenlijk erg recent, ontstaan door toedoen van de mens. Sommigen noemen het een voorbeeld van natuurbouw, hoe door het toedoen van de mens nieuwe natuur is ontstaan. Het moerasland van de oostelijke Vechtstreek is relatief jong en heeft niets te maken met de moerassen van twee duizend jaar geleden.
In de loop van de negentiende eeuw ontstond in de Vechtstreek een verlaten industrielandschap, een uitgeput, door verveners verlaten gebied. Een gebied van legakkers en daartussen de petgaten of trekgaten. Langs de oostzijde van de Vechtstreek waren de omstandigheden geschikt voor een snel dichtgroeien van de trekgaten met planten, de verlanding.
De verwijderde veenlaag was dun, onder de veenlaag lag zand. Het water in de trekgaten was ondiep. Door de kwel uit de hoge zandgronden stroomde schoon, voor de verlanding zeer geschikt water het gebied in. Op de plaatsen waar de legakkers niet werden weggeslagen door wind en vorst begonnen de trekgaten zich op te vullen met modder en kwam door de plantengroei de verlanding op gang. De verlanding is een proces waarbij water dichtgroeit met planten en in 50 jaar verandert van bevaarbaar water in beloopbaar land. Verlanding is een
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
die verloopt in een aantal stappen. Nu, na 150-200 jaar zijn we aan het einde van deze verlandings-
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
. We zien nu een gebied met veel moerasbossen, ruigten en rietvelden. Hier en daar zijn nog eerdere stadia te vinden van de
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
, zoals trilveen en zijn nog enkele kreken en slootjes niet verland.
In de westelijke Vechtstreek was de veenlaag veel dikker en was het gevaar voor het wegslaan van de omliggende akkers veel groter. Dit gebied werd ingepolderd. Alleen de Botshol bleef over. Pas in 1942 werd besloten dit gebied als natuurgebied te handhaven. Het was een oude
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
met ondiepe petgaten en hier kwam de moerasvorming goed op gang.
De relatief late
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
van de Vinkeveense plassen gebeurde grotendeels mechanisch. Er werd tot op vier tot vjjf meter diepte veen weggestoken. Toen in de loop van de twintigste eeuw de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
hier stopte is de verlanding hier niet op gang gekomen voornamelijk door de veel grotere diepte van de petgaten.
De verlanding.
Het gehele veengebied van West Nederland is ontstaan door verlanding. De moerassen spelen in dit proces de belangrijkste rol. Het klinkt simpel,
- verlanden
- verlanden; Het proces dat water door de groei van (water) planten langzaam overgaat in land. bevaarbaar water kan in 50 jaar verlanden tot beloopbaar land.
is het volgroeien van de plassen en sloten met planten waardoor er veen wordt gevormd. Op dit veenpakket gaan planten en bomen groeien. Dit proces verloopt overal in alle zoete wateren, waar ook ter wereld. Bekijk je dit proces echter nauwkeuriger dan is het plotseling veel ingewikkelder. Een zeer belangrijke factor hierbij is de kwaliteit van het water, is dit voedselarm en kalkrijk of juist voedselrijk en rijk aan fosfaten en stikstof.
Als beginsituatie zien w
e in de
oostelijke vechtplassen vaak water met waterlelie, gele plomp en verschillende fonteinkruiden. Op sommige plaatsen vormt krabbenscheer grote aangesloten velden. Dit is de situatie zoals hij start in niet al te voedselrijk water. Langzaam wordt door de afstervende planten de bodem opgehoogd. Planten, zoals moerasvaren en riet kunnen met hun wortelstokken vanaf de oever het ondiepe water ingroeien. Soms ontwikkelen de planten zich in het ondiepe water en groeien naar de oever, hier spelen mattenbies en de kleine lisdodde een belangrijke rol. Het kan ook zijn dat drijvend materiaal samengroeit en drijftillen vormt die aan de oever vast groeien. Door de afgestorven planten en het wortelnet eronder wordt een stevige mat gevormd, de kragge. Het dode plantenmateriaal hoogt de kragge steeds meer op. Er ontstaat een jong rietland.
Door de verhoging wordt het water onder de kragge steeds minder belangrijk, maar gaat regenwater een belangrijke factor worden. Er ontstaan in de bodem lenzen van regenwater. Regenwater is zuur en de kans dat de kragge aan de bovenkant verzuurt is groot, vooral is het niet periodiek wordt overstroomd door water uit de omgeving. Het zure milieu is zeer geschikt voor de groei van veenmossen. Er ontstaat een veenmosrietland, wat als het niet periodiek gemaaid wordt uitgroeit naar een broekbos van elzen of berken.
In situaties waar voedselarm kalkrijk grondwater voorhanden is verloopt de verlanding iets anders. De verlanding begint dan vaak met kranswieren in het water. Snavelzegge en holpijp zijn hier de belangrijkste kraggenvormers. Op de kragge ontwikkelt zich hier het zeer bloemrijke trilveen dat bij verzuring over kan gaan in het veenmostrilveen. Op deze voedselarme bodem kan zich vooral het berkenbroekbos ontwikkelen. De ontwikkeling van bos kan tegengegaan worden door maaien. Gebeurt dit in de loop van de zomer, als het riet noch in volle groei is, dan blijft het trilveen het best behouden, door het maaien wordt de groei van het riet onderdrukt. Wordt er 'swinters gemaaid dan wordt het riet niet beschadigd en in ontstaat een rietland.
Op plaatsen waar het water uit de omgeving het gebied niet zo nu en dan overstroomt gaat de verzuring door en kunnen veenmossen zich optimaal ontwikkelen. De bomen sterven af. De veenmossen kunen het regenwater goed vasthouden en er ontstaan veenbulten van vele meters hoog. Er ontstaat een koepelveen, zoals het koepelveen van de Ronde Venen, of een brede veenrug zoals tussen de Vecht en de hogere zandgronden.
Op voedselrijke plaatsen zoals in boerensloten verloopt de verlanding via liesgras en ontstaat een kragge met ruigten die bij verdere ophoging kan overgaan in jong rietland en veenmosrietland. In de ruigten vinden we gewone moerasplanten als gele lis en waterzuring.
De sloten en kreken.
Overal door de moerassen lopen slootjes en liggen kreken. Lang gebruikt door de boeren voor het vervoer van het hooi en het vee, daarvoor voor het vervoer van de turf uit het gebied. In de sloten zijn vaak de eerste stadia van de verlanding te zien. In het water de waterlelie en gele plomp met onder water de fonteinkruiden. De afgestorven delen vullen het water met veen. Langs de randen de moerasvaren en als het water echt zoet is het waterdrieblad en slangenwortel. In de kreken kan de krabbenscheer grote oppervlakten bedekken, tussen de wortels verzamelt zich veel modder en de plant is daarom belangrijk bij de eerste stappen van de verlanding. Het is ook het gebied voor de purperreiger en de blauwe reiger die langs de oever hun voedsel zoeken, kleine visjes, insectenlarven en kikkers. Op het water de meerkoet en verschillende eendensoorten.
.
De trilvenen.
Ze komen nog maar nauwelijks voor, de rietlanden die golven onder je voeten als je er over loopt. De kans dat je door de dunne mat heen zakt is niet denkbeeldig.
Het is één van de eerste en meest gevoelige stadia in de verlanding die zich alleen ontwikkelt als de het water voldoende basisch is en arm aan voedingsstoffen. We vinden ze in de vechtstreek alleen nog op plaatsen waar kwelwater een belangrijke rol speelt. Een aantal zeggensoorten en het riet hebben een netwerk gevormd van wortels en daarop ontwikkelt zich nu een zeer soortenrijke vegetatie met bijzondere planten als moeraskartelblad, moerasviooltje en vleeskleurige orchis. De
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
gaat hier ook door. Door de verzuring gaat het over in veenmosrietland. Blijft beheer achterwege dan gaat het over in een
- moerasbos
- broekbos; Bossen liggend op in een moerasgebied, meestal ontstaan door verlanding. Belangrijke boomsoorten zijn els en grauwe wilg. Soms komen ook berken en eiken voor.
, wordt het ’s zomers gemaaid dan blijft het langer bestaan. Om trilvenen te behouden worden nieuwe ondiepe petgaten gegraven in de hoop dat de vegetatie zich hier ontwikkelt en het water ingroeit om zo een nieuwe kragge te vormen voor de planten van het trilveen.
Het veenmosrietland.
De kragge van het veenmosrietland is zo dik dat het water eronder minder invloed krijgt. In de bodem ontwikkelen zich regenwaterlenzen die de grond verzuren. Het veenmos krijgt daardoor meer kansen zich te ontwikkelen, het riet krijgt het moeilijk. Het voorkomen van veenpluis wijst ook op een verzuring van de bodem. Het jong rietland gaat over in het veenmosrietland. Varens ( kamvaren, stekelvaren) komen hier meer voor. In de Botshol vinden we ook prachtige koningsvarens. Rond zonnedauw, een klein plantje dat met de kleverige rode blaadjes insecten vangt is na wat zoeken in het gebied te vinden. Waternavel is algemener, het heeft kleine ronde blaadjes en valt duidelijk op. Meer langs de randen staat de wateraardbei met purperen bloemen.
Vroeger werden de veenmosrietlanden door de mens langzaam omgezet in schrale hooilandjes. De boeren gebruikten het en maaiden één maal per jaar of lieten er wat vee grazen. Mest kwam er nauwelijks op. Ze waren erg bloemrijk, maar veel bracht het niet op en ze lagen ver van de boerderij. De belangstelling van de boeren is verdwenen, alleen door de natuurbeschermingsorganisaties worden ze nog in stand gehouden door ze bijtijds te maaien.In de voorzomer staan hier volop grote ratelaar hier en daar met een rietorchis of de zeer zeldzame welriekende nachtorchis.
De rietvelden.
Veel rietvelden bestaan eigenlijk alleen door het ingrijpen van de mens. Het riet wordt elke winter gemaaid en daarmee worden ook de opschietende jonge elzen en wilgen weggemaaid. Waar het te nat is om in het najaar te maaien komen winters met ijs goed van pas, dan kan ook daar gemaaid worden. Het goede riet wordt gebruikt voor dakbedekking, de mindere kwaliteit als strooisel op de bollenvelden. Rietvelden zijn arm aan bloemen, maar het riet zelf is een belangrijke voedselbron voor veel insecten. Ze
leven niet alleen op de planten, maar de larven leven ook in de rietstengels waar ze het merg eten en de stengel uithollen. Net als in de moerasbossen zijn de insecten een belangrijk voedsel voor de zangvogels. De soorten verschillen duidelijk van de vogels in de bossen. In de rietvelden horen we de kleine karekiet en de rietzanger. Soms zijn de lang aangehouden snorgeluiden te horen van de snor, een klein, op de kleine karekiet lijkend vogeltje. Het geluid doet wat denken aan geluiden van insecten.
In de rietvelden broedt de bruine kiekendief. Laag zwevend over de rietvelden probeert hij kleine vogels te verrassen, maar ook kikkers zijn van zijn gading. Op enkele plaatsen in de Vechtstreek broedt de purperreiger, een prachtige, door zijn slanke lange hals exotisch aandoende vogel. De lepelaar, vroeger de trots van het Naardermeer heeft dit gebied verlaten, maar heeft zich opgedeeld in kleinere kolonies die op verschillende plaatsen in de rietvelden broeden, bij voorbeeld in de Botshol .
Met het oogsten wordt van het riet verarmt de bodem, daarnaast wordt de kragge steeds hoger en verzuurt. Langzaam gaat het rietveld over in een vegetatie waarin riet veel dunner is maar wel veel aanwezig blijft.
Veenmossen vormen een steeds belangrijker deel van de vegetatie, het rietveld gaat over in het veenmosrietland.
Ruigten.
Op de voedselrijke kraggen ontwikkelt zich een flora die wat ruiger en hoger is. Vooral langs de slootkanten komen deze hogere en bloemrijke vegetaties voor. Harig
wilgenroosje, de gewone wederik en kattenstaart omzomen samen met riet de slootkanten. In sommige gebieden, zoals de Botshol en het Naardermeer staat langs de oever de bruine pluimen van de galigaan. Pas op met plukken, hij is vlijmscherp. De bloemen van de ruigten zijn een welkome bron voor honing voor de verder in het rietland levende insecten. Ook de vogels van de rietvelden en van de moerasbossen vinden hier een plaats. De economische waarde van het ruigt is nihil, het wordt dus niet meer gebruikt en veel ruigtevegetaties veranderen in broekbos.
De moerasbossen.
De
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
van de verlanding is zover gevorderd dat de moeras-of broekbossen nu de belangrijkste vegetatie van de Oostelijke Vechtstreek vormen. Vooral de oude legakkers zijn bedekt met
- moerasbos
- broekbos; Bossen liggend op in een moerasgebied, meestal ontstaan door verlanding. Belangrijke boomsoorten zijn els en grauwe wilg. Soms komen ook berken en eiken voor.
. De moerasbossen worden voornamelijk gevormd grauwe wilg in de latere fase van de
- successie
- successie; het proces van de opéénvolging van karakteristieke veranderingen in de tijd die kunnen leiden tot een eindbeeld. Bij voorbeeld de successie van verlanding die via een aantal karakteristieke stadia loopt van water tot broekbos.
gaat ook de els een belangrijke rol spelen, later kan ook de berk. Ze vormen hier en daar een dicht struweel. Ondanks het dichte struweel komt er toch voldoende licht op de grond en kan de vegetatie zich goed ontwikkelen. De bodem is bedekt met moerasvaren, zeggensoorten (moeraszegge en oeverzegge) en gele lis. In de bossen komen echte lianen voor. Bitterzoet en kamperfoelie slingeren zich door de bomen. De moerasbossen zijn onbegaanbaar en kunnen het beste bekeken worden varend in een roeibootje in de nog overgebleven sloten en kreken.
De moerasbossen herbergen een rijk vogelleven. Ze geven een goede schuilplaats voor ransuilen en bosuilen. In de hoge elzen broed
en de roofvogels, zoals de sperwer, de havik en de boomvalk. De sperwer jaagt met grote snelheid door het bos op zoek naar kleine vogels tot de groott
e van een spreeuw die hij door zijn snelheid overrompelt. De havik is een slag groter en een geduchte vijand voor de watervogels, zoals meerkoeten. De boomvalk zoekt het juist in de kleinere dieren.
Razend snel vliegt hij over het gebied en vangt libellen die hij in de luchtvan de vleugels ontdoet en de rest opeet.Ook de zangvogels zijn volop aanwezig in de bossen. Op de drogere delen vinden we de zangvogels die we ook uit de tuinen kennen, zoals de fitis, de tjiftjaf en mezen. In de nattere delen ook de bosrietzanger. De zangvogels leven voornamelijk van de insecten die ze overal in de bossen kunnen vinden.’s Winters is dat een probleem, de insecten verdwijnen in het najaar en overwinteren als larve, pop of ei. De meeste zangvogels trekken naar het zuiden, maar de mezen doen het anders. Ze schakelen over op zaden. Daar zaden veel harder zijn dan insecten betekent het dat hun maag-darmkanaal hiervoor aangepast moet worden, dat gebeurt in de loop van het najaar. In het najaar en de winter komen grote zwermen sijsjes op de rijpe elzenproppen af. Afhankelijk van de hoeveelheid elzenzaden blijven ze de hele winter om in het voorjaar weer naar het noorden te vertrekken.
De recreatie
Roeiend in de sloten of wandelend langs de kades zijn de moerassen van de Vechtstreek goed te bezoeken. ‘s Zomers is het er vochtig en warm soms erg benauwd. In de voorzomer is een bezoek aan
de moerassen niet altijd aan te raden, duizenden heel kleine mugjes steken waar ze steken kunnen, zo veel mogelijk de huid bedekken is de enige oplossing, het zijn de knutten. Na de langste dag zijn de meeste knutten verdwenen en levert een wandel- of roeitocht niet te vergeten ervaringen op. ’s Winters als de sloten en kreken bevroren zijn is het er heerlijk schaatsen, beschut tussen de moerasbossen en rietvelden lijkt het of je alleen op de wereld bent.
In een groot aantal moerasgebieden, zoals de Botshol en de Kortenhoefse Plassen mag na het broedseizoen geroeid worden. Een excursie geleid door een deskundige van Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer kan een extra verrijking betekenen. Vaarexcursies worden gehouden op het Naardermeer, Ankeveense Plassen, de Botshol en de Molenpolder bij Westbroek.
Er kan volop gewandeld worden, hierbij een aantal voorbeelden:
- door de Ankeveense plassen lopen twee paden van Ankeveen door de moerassen, Het Bergse Pad en de Dammerkade vormen samen een fraaie wandeling (6 km).
- Om het Naardermeer ligt een flinke wandeling van 19 km.
- Om de Botshol ligt een wandeling die een fraai uitzicht geeft over de Botshol en de Vinkeveense Plassen (12 km).
- De Kromme Rade loopt van de Molenkade bij Kortenhoef naar ’s Graveland met uitzichten op ’t Hol en de Vuntus.
- Het Oppad, lopend van Kortenhoef naar ’s Graveland is een oud kerkenpad en voert langs weilanden en moerasbossen. Het Oppad en de Kromme Rade zijn goed
te combineren tot een wandeling van 9 km.
- Bij Tienhoven en Westbroek ligt het Bert Bos pad, dat dwars door de weilanden en moerassen leidt.