Inleiding.
In de vechtstreek bestaan plassen en meren. Plassen zijn door de mens ontstaan, of door
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
of door ontzanding. Meren hebben een natuurlijke oorsprong. In de vechtstreek is dit het Naardermeer, de rest van één van de vele meren die 4000 jaar geleden in het vechtdal hebben gelegen. Twee maal is geprobeerd het Naardermeer droog te maken, doch dit is twee maal mislukt. De Horstermeer heeft ook een natuurlijk ontstaan, maar is in de 19de eeuw drooggemaakt.
De meeste plassen van de vechtstreek zijn ontstaan door de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
in de 16de tot 19de eeuw. In de 20ste eeuw zijn een aantal plassen gebruikt voor zandwinning, de Spiegelpolderplas is aangelegd voor de zandwinning.
Bij de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
ontstond een landschap met petgaten en legakkers. Op een aantal plaatsen zijn de petgaten verland en ontstond een moeraslandschap, dit gebeurde vooral langs de oostrand van de Oostelijke Vechtplassen. Op de meeste plaatsen zij de legakkers weggeslagen en ontstond een open plassengebied.
De diepte van de plassen.
De diepte van de plassen hangt af van een aantal factoren. De veenlaag wordt vanaf de zandgronden van ’t Gooi naar het westen steeds dikker. De hoeveelheid veen die gewonnen kon worden neemt toe naar het westen omdat de zandlaag naar het westen wegduikt. Ook de wijze waarop de veenwinning heeft plaatsgevonden heeft invloed op de diepte van de
plassen. In de oostelijke vechtplassen heeft de veenwinning handmatig plaatsgevonden. Met een baggernet, of baggerbeugel werd veen uit het
- petgat
- legakker; Smalle akker tussen de petgaten ontstaan door vervening.In de 16de tot de 19de eeuw werd het opgebaggerde veen hier uitgespreid en gedroogd voor de productie van turf.
op de
- legakker
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
gegooid om te drogen. In de Vinkeveense Plassen heeft de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
vanaf 1900 mechanisch plaatsgevonden. Een veensteekmachine stak plakken veen af die op de
- legakker
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
werden verwerkt. Deze werkwijze maakte het mogelijk tot op vier tot vijf meter diep het veen weg te steken. Aangezien de veenlaag daar dik genoeg was was dat geen probleem. In de 20ste eeuw werd in De Wijde Blik en in de Vinkeveense plas zand gewonnen, de Spiegelpolderplas werd speciaal voor het zandwinnen aangelegd.
Door deze verschillen in de ontstaanswijze verschillen de plassen aanzienlijk van diepte. De niet uitgezande oostelijke vechtplassen zijn gemiddeld niet dieper dan 1,8 m en hebben vaak een zandbodem. De Vinkeveense Plassen zijn buiten de zandwinputten 3-4 m diep en hebben een veenbodem. De uitgezande plassen zijn aanzienlijk dieper. De Wijde Blik en de Siegelpolderplas zijn 15-25 m diep, de Vinkeveense Plassen tot 40 m.
Het Naardermeer is ondiep en gemiddeld niet meer dan 2m. diep.
Het toevoerwater.
Het water van de oostelijke vechtplassen was tot 1880 kwelwater afkomstig van de hoger gelegen zandgronden van ’t Gooi en de Utrechtse Heuvelrug. Het overtollige water werd geloosd op de Vecht. Bij de droogmaking van de Horstermeer en Bethunepolder veranderde dat. Het kwelwater liep nu naar de lager gelegen droogmakerijen en ook water
uit plassen verdween door de grond daarheen. In plaats van een overschot ontstond een watergebrek in de plassen, dit water werd aangevuld vanuit de Vecht.
De oostelijke vechtplassen werden de afgelopen 120 jaar voor hun watertoevoer steeds meer afhankelijk van de Vecht. De toevoer van het voedselarme grondwater werd vervangen door vechtwater. Door de toenemende bevolking en industrie verslechterde de kwaliteit van het vechtwater
echter sterk en de plassen raakten sterk verontreinigd, mede door de rechtstreekse toevoer van het afvalwater van de omliggende dorpen. In de tweede helft van de 20ste eeuw verbeterde de kwaliteit. Het toevoerwater naar de plassen werd gedefosfateerd en de dorpen werden gerioleerd. Hiermee werd een halt toegeroepen aan de ernstigste verontreiniging.
Daar fosfaat de belangrijkste voedingsbron voor de algengroei is werd door de defosfatering van het toevoerwater naar het Naardermeer, de Botshol, de Loosdrechtse Plassen en de Vinkeveense Plassen de kwaliteit van die plassen verbeterd. Het vechtwater verschilt echter in chemische opzicht van het kwelwater, hetgeen blijvende veranderingen in de biologie van de oostelijke vechtplassen heeft veroorzaakt.
De westelijke vechtplassen zijn minder afhankelijk van geweest van het kwelwater en werden voornamelijk gevoed door de omgeving en indirect via de Geer uit de Vecht. Bij het ontstaan van de polder Groot Mijdrecht nam de wegzijging van water naar deze diepe polder sterk toe en nam de toevoer van water vanuit de Vecht ook toe.
De helderheid van de plassen.
De helderheid van de Vechtplassen blijft ondanks de maatregelen sterk van elkaar verschillen. In de Loosdrechtse Plassen ligt op de bodem een dikke laag verslagen veen, dit zijn de resten van weggeslagen legakkers en afgestorven planten. Dit veen komt bij een harde wind snel in suspensie en maakt het water troebel. De ondiepe Loosdrechtse Plassen zijn daar erg gevoelig voor. Samen met de nog altijd aanzienlijke algengroei blijven de plassen daardoor troebel. De waterkwaliteit van het
Naardermeer en de Botshol is door de defosfatering sterk verbeterd. De Vinkeveense Plassen zijn ook buiten de zandput dieper en hebben daardoor minder last van het opwervelen van bodemmateriaal. Na het verdwijnen van de lozing van het afvalwater in de zeventiger jaren zijn de plassen aanzienlijk helderder geworden en behoren nu tot de helderste binnenwateren van Nederland met zichtdiepte van meer dan 5 m. Deze goede kwaliteit wordt ook veroorzaakt door de diepe zandput in de noordelijke plas van de Vinkeveense Plassen. Veel verontreinigingen zakken naar de diepte en komen niet terug in het bovenste water. We zien dit niet alleen in de Vinkeveense Plassen, maar ook in de Spiegelpolderplas en de Wijde Blik.
De oevers.
Grote delen van de oevers worden bezet door particuliere tuinen en agrarisch gebied. Maar grote delen van de plassen sluiten aan op de moerassen en broekbossen. Meestal is dit een brede rietzone die min of meer verruigd is. Op plaatsen waar het niet te diep is is een verlanding gaande. Het riet groeit met zijn wortelstokken het water in. Voor de rietzone komen velden voor van waterlelie en gele plomp. Op heel rustige plaatsen liggen soms velden van krabbenscheer. De rietzone is zeer kwetsbaar, het riet invaren om aan te leggen is dan ook streng verboden. Het riet breekt, de stengels lopen vol water en het riet sterft af. Ook door de vraat van het jonge riet door de ganzen wordt het proces van de uitgroei van het riet vertraagd. In de zomer zijn vooral de verruigde rietoevers een kleurrijk geheel met veel verschillende soorten planten. De rietoevers zijn ook de plaatsen waar de meerkoet en de fuut hun nestenbouwen. De nesten van de meerkoet zijn hoog opgebouwd uit het water, die van de fuut zijn laag en drijven op het water. In het riet hangen de nesten van de kleine karekiet. Deze rijke oeverzone blijft echter uiterst kwetsbaar voor ondoordachte recreatievaart.
Het leven in en op de plassen.
De troebelheid van het water van de plassen wordt voor een groot deel veroorzaakt door het microleven, zwevende algen van allerlei soort. De algen leven van zonlicht en de mineralen in het water. Des te meer mineralen, en in het bijzonder fosfaat, des te meer algen, des te troebeler het water. In het water van de plassen kunnen duizenden soorten algen voorkomen, meestal zitten er zo’n honderd soorten in een liter. De soortensamenstelling hangt erg samen met het
seizoen en de kwaliteit van het water. Voedselrijk water bevat veel cyanobacteriën (vroeger blauwwieren geheten). Deze kunnen giftig zijn, één van de redenen om de kwaliteit van het water in de gaten te houden.
De algen worden gegeten door de watervlooien die met kleine pootjes de algen uit het water zeven. Ze zijn een volgende belangrijke factor bij het helder houden van het water. De watervlooien zijn weer het voedsel voor de jonge vis. Vooral in de voorzomer als de jonge vis ( het visbroed) in grote scholen voorkomt kan het de populatie aan watervlooien flink decimeren. Van de miljoenen jonge visjes die elk jaar geboren worden worden er maar enkele groot. De meeste worden opgegeten, of door grotere vis of door waterinsecten, zoals de larve van de libel.
Ook de vis die in de plassen voorkomt is sterk afhankelijk van de waterkwaliteit. In het troebele, voedselrijke water vinden we grote hoeveelheden brasem en blankvoorn. De brasem zeeft het water door zijn kieuwen en vangt zo het kleine bodemleven. Met dit zeven komt veel bodemmateriaal vrij en vertroebelt het water extra. In de troebele plas komen weinig waterplanten voor en de snoek kan zich nergens verschuilen,daarbij komt dat de snoek op het oog jaagt en in het troebele water is zijn prooi moeilijk te zien. De snoek komt dan ook weinig voor in de troebele plassen. Dat is anders in de heldere plassen , daar veel snoek, snoekbaars en baars, maar ook zeelt en rietvoorn. Veel minder brasem en blankvoorn. Er is minder vis in het heldere water, want er is minder voedsel, maar de vis is groter en het zijn andere soorten, dit is voor de sportvisser een extra uitdaging.
De waterplanten.
Waterplanten kunnen zich alleen goed ontwikkelen als er voldoende licht op de bodem valt en als de bodem stevig genoeg is om te wortelen. Op de meest heldere plaatsen komen kranswieren voor samen met verschillende soorten fonteinkruiden. Op de wat minder heldere plaatsen waterpest en hoornblad. Uitgebreide vegetaties van waterplanten zijn een belangrijke leefplaats voor waterinsecten en vis. Jonge vis kan er schuilen en ook de snoek zoekt vegetatierijke zones op. Op de bodem van de Loosdrechtse
Plassen komt nauwelijks voldoende licht door de troebelheid van het water. De laag verslagen
veen op de bodem geeft weinig stevigheid en maakt het wortelen extra moeilijk. Terwijl deze plassen in de eerste helft van de vorige eeuw beroemd waren om hun weiden van waterplanten op de bodem zijn ze nu kaal. Mocht de kwaliteit van het water verder verbeteren dan is de groei van waterplanten op een aantal plaatsen wel te verwachten. Het Naardermeer, de Botshol en de Vinkeveense Plassen herbergen een groot aantal soorten kranswieren, fonteinkruiden en ook groot nimfkruid vormt grote weiden op de bodem.
De vogels van de plassen.
De plassen zijn beroemd om hun vogelleven. In alle seizoenen liggen de plassen vol watervogels, eenden, ganzen, meerkoeten en nog vele andere. De vogels zoeken de plassen op vooral als rust- en slaapplaats, hier is onmogelijk om gepakt te worden door bij voorbeeld een vos. Het is voor veel vogels ook een belangrijke fourageerplaats. De waterplanten op de bodem worden, als het water niet te diep is opgedoken, zowel de stengels van de planten als ook de wortelknolletjes van de fonteinkruiden vormen een belangrijk voedsel. Een aantal soorten, zoals de aalscholver en de fuut kan er vis vangen. Tenslotte is het ook een belangrijke broedplaats, meerkoeten , futen, eenden en de grauwe gans bouwen hun nest op rustige plaatsen langs of op de oevers. De vogelbezetting is streng gebonden aan de seizoenen.
Het voorjaar.
De grote hoeveelheden wintergasten verdwijnen nu van de plassen, het broedseizoen is begonnen.
Vroeg in het voorjaar legt de grauwe gans zijn eieren in een nest op de oever tussen het riet en de struiken. De fuut begint ook vroeg met een drijvend nest dat heel kwetsbaar lijkt maar toch wel wat golfslag kan verdragen. Later in het voorjaar begint de meerkoet te nestelen. Heel speciaal is het broeden van de krooneend in de Vechtplassen. Deze eend eet heel graag kranswieren en groot nimfkruid, nu deze soorten in verschillende plassen weer veel voorkomen wordt de krooneend een veel voorkomende gast en broedvogel in de Botshol, de Vinkeveense Plassen en het Naardermeer. Langs de plassen in de rietzones laten de zangvogels, zoals de kleine karekiet zich nu horen.
De zomer.
Dit is de periode waarin de jonge vogels moeten opgroeien om straks de winter te trotseren. Het is een wat rustige periode waarin ook de bruine kiekendief en de andere roofvogels hun jongen moeten grootbrengen. Menige vette jonge eend of meerkoet wordt hier het slachtoffer van. Veel waterinsecten, zoals libellen, waterjuffers en schietmotten verlaten het water om als volwassen dier in de rietvelden en boven de plassen te leven. Zij zijn een belangrijke voedselbron voor de zangvogels en de zwaluwen die boven de plas hun voedsel zoeken.
Het najaar.
Het is de periode van de vogeltrek. De zomergasten, zoals de meeste zangvogels verlaten de plassen en de moerassen. Er zijn nog veel insecten en de bessen zijn rijp. Er is ruim voldoende voedsel om goed doorvoed de lange reis te beginnen. Van het ruime voedselaanbod profiteren ook de vogels die enige tijd op de plas bivakkeren op hun trek naar het zuiden De visarend is zo’n soort. Het zijn grote sterke vogels die jagen op flinke vissen. Vaak verblijven ze langs de randen van de plas in het broekbos en zoeken vanaf die plaats hun prooi. Grote groepen watersnippen verblijven langs de plassen. De meerkoeten en futen blijven op de plassen zolang het niet te koud wordt.
De winter.
Dit is de drukste periode op de plas. Grote aantallen wintergasten zijn in de loop van het najaar gearriveerd. Grote groepen kuifeenden en tafeleenden fourageren op de plas. Ze duiken op de resten van de waterplanten en op het dierlijk voedsel dat in en op de bodem leeft. De ganzen, voornamelijk grauwe ganzen en kolganzen zoeken hun voedsel op de weilanden maar slapen op de plassen, het zelfde geldt voor de smient. Het aantal meerkoeten is toegenomen doordat de trekkers uit het noorden nu ook op de plassen liggen. Wordt het erg koud dan trekt de fuut naar zee om daar zijn voedsel te vinden.
De recreatie.
Door het hele jaar heen zijn de plassen flink in trek bij de recreanten. Niet op alle plassen mag er gerecreëerd worden. Verschillende plassen, zoals de Botshol, zijn in het broedseizoen gesloten. Op de Loenderveense Plas wordt niet gerecrëerd in verband met het gebruik van het water van deze plas voor drinkwater voor Amsterdam.
De plassen hebben een goede visstand en zijn geliefd bij de sportvisser. Door de mindere voedselrijkdom is de visstand van de Vinkeveense Plassen kleiner dan in de andere plassen, Er leven grotere exemplaren van snoek, baars en snoekbaars en dat trekt veel vissers. In de ondiepe plassen vinden we veel brasem, blankvoorn en karper. Overal langs de plassen kunnen visbootjes worden gehuurd.
Door de helderheid van de diepe,plassen zijn deze plassen zeer in trek bij de duikers. Zowel bij de Spiegelplaspolder, als ook in de Vinkeveense Plassen zijn goede duiklocaties aangelegd.
's Zomers wordt er veel gezeild. Vooral de Loosdrechtse Plassen, Vinkeveense plassen en de Wijde Blik zijn van groot belang voor de zeilsport. Overal liggen jachthavens.
Zodra er ijs ligt wordt er geschaatst, de ondiepe plassen zijn dan druk bezet. Zodra het ijs betrouwbaar is worden er veel toertochten gereden. De diepe plassen zoals De Wijde Blik, de Spiegelpolderplas en de noordelijke Vinkeveense Plas vriezen niet dicht, hier kan alleen langs de kanten geschaatst worden.