Na een stevige machtsstrijd tussen de graven van Holland en de Utrechtse bisschop –de kastelen langs de Vecht herinneren hier nog aan- waren de grenzen tussen het Sticht en Holland 1350 vastgelegd. Inmiddels was het land ook ontgonnen. Door vernatting en turfwinning ging echter steeds meer akkerland verloren en werd overgeschakeld op veeteelt.
Dit leidde niet tot ontvolking maar stimuleerde de ontwikkeling van andere economische activiteiten en industrieën, zoals visserij, jacht, kaasmakerij, brouwerijen, touwslagerijen, steen- en pannenbakkerijen en transport.
Het met moeite ontgonnen land werd vanaf de 16de eeuw grootschalig afgegraven voor het winnen van turf. Door deze
ontstonden grote gebieden met legakkers en petgaten, die op termijn open plassen werden. In de hoop vruchtbaar land weer terug te krijgen en om de dreiging van het water tegen te gaan, zijn in de 19de eeuw diverse plassen ingepolderd, zogenaamde droogmakerijen.
Toen bij de Opstand in 1578 calvinistische kooplieden in Amsterdam de macht overnamen, was de helft van de plattelandsbevolking actief buiten de agrarische sector. Zij speelden in de daaropvolgende Gouden Eeuw een belangrijke rol in de explosieve groei van Amsterdam, waarbij de stad vervijfvoudigde en de bevolking toenam van minder dan 30.000 tot rond 200.000 inwoners. De kooplieden-patriciërs belegden hun winsten o.a. in boerderijen, goed bereikbaar vanuit de stad, langs rivieren als Vecht, Angstel en Gein en de zandafgraverij bij ‘s-Graveland. Om de enorme stank van de Amsterdamse grachten te ontvluchten, verbleven zij de zomermaanden ‘buiten’. Aanvankelijk in de ‘herenkamer’ van hun boerderij;
later lieten zij naar Venetiaans voorbeeld in Hollands
classicistische stijl hun buitenplaatsen bouwen, die tot de dag van vandaag herinneren aan de Gouden Eeuw. Vaak werd bij de buitenplaats een fabriek gesticht. Zo vormden deze een belangrijk onderdeel in de industrialisatie in de Vechtstreek.
Onderbroken door het Rampjaar (1672), waarin veel schade werd aangericht aan dorpen, kastelen en buitens, hield deze bloeiperiode aan tot rond 1750. Daarna zette verval in, vaak uitmondend in sloop. Van de meer dan 200 buitens bestond rond 1975 minder dan de helft. Dan zet herstel in, de buitens worden weer opgeknapt en particulier bewoond.
Door toenemende welvaart en vrije tijd en de vele mogelijkheden die de Vechtstreek en de nabijgelegen plassengebieden bieden op landschappelijk en cultureel gebied, nam ook recreatie steeds meer toe. De streek heeft dan ook niet voor niets de bijnaam: het buiten van de Randstad.