De droogmakerijen in de Vechtstreek zijn voor een groot deel de drooggemaakte plassen die door - vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
ontstaan zijn. Bij het inpolderen van de plassen hebben zich overal in de Vechtstreek grote problemen voorgedaan. Sommige droogmakerijen mislukten, andere hadden te kampen met ernstige kwel en de slechte kwaliteit van de dijken.
In de loop van de zestiende eeuw nam de productie van turf snel toe. De groeiende steden vroegen om brandstof voor de verwarming van de huizen en voor de industrie. Hiervoor was turf, geproduceerd uit - mosveen
- mosveen; veen onder water ontstaan door afgestorven veenmossen. Mosveen komt voor in dikke lagen en was zeer populair voor het maken van turf. Grote mosveengebieden, zoals het koepelveen van De Ronde Venen en de veenrug ten oosten van de Vecht zijn vrijwel geheel verdwenen door de productie van turf.
het meest geschikt. In alle mosveengebieden van de Vechtstreek begon men op grote schaal turf te produceren. Grote mosveengebieden lagen aan de westkant van de Vecht, in het gebied van de Ronde Venen en aan de oostkant van de Vecht in het gebied van Kortenhoef en Loosdrecht. Van de verveende gebieden aan de oostkant van de Vecht is alleen de Bethunepolder droogemaakt. Daar lagen echter ook twee natuurlijke meren die met wisselend succes zijn drooggemaakt.
De droogmakerijen van de westelijke Vechtstreek.
Duizend jaar de Ronde Venen in animatie
Weinig gebieden in ons land hebben zo'n bewogen geschiedenis achter de rug als de Ronde Venen in de laatste duizend jaar. Ontstaan door de veenvorming, ontgonnen na het jaar 1000 en vrijwel onder water verdwenen door de turfproductie in de eeuwen daarna. In de negentiende eeuw begonnen de droogmakerijen die geleid hebben tot het huidige beeld.
De droogmakerijen van de Ronde Venen.
Op de kaart van Amstelland van Beeldsnijder van 1593 (gebaseerd op een kaart van 1575) is al goed zichtbaar dat er dan al op grote schaal turf wordt gewonnen in het gebied van Mijdrecht-veldzijde (dus aan de westkant van Mijdrecht) en ten noorden van Waverveen. De
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
is aangegeven met sigaartjes. Door de productie van de turf ontstond een landschap van trekgaten of petgaten en legakkers. Door het wegslaan van de legakkers ontstonden steeds groter wordende wateroppervlakten. De kleine gehuchten Waverbanken en Voorbanken bij Waverveen verdwenen in de plas. Het zelfde dreigde te gebeuren met Waverveen. Mede ingegeven door het grote succes van de droogmaking van de polders in Noord Holland werd de roep om inpoldering van de veenplassen ook groter. De Noord Hollandse Plassen zoals de Beemster en de Schermer lagen op een bodem van zeeklei en waren niet ontstaan door
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
. Rijke kooplui uit Amsterdam investeerden in de droogmakerijen en zo konden door een goede organisatie en veel kennis de Noord-Hollandse meren drooggemalen worden.
In 1632 werd het eerste verzoek gedaan aan de proost van het kapittel van St. Jan om een deel van het gebied ten westen van Mijdrecht te voorzien van dijken en het met windmolens droog te malen. Het betrof het deel van de polder Hofland ten zuiden van de zuwe lopend van Mijdrecht naar Uithoorn.
De waterwolf.
Steeds meer land verdween door afslag in de golven. De bedreiging hiervan werd steeds groter. In de loop van de 18
de eeuw was er ten westen van Mijdrecht een plas ontstaan van bijna 1800 ha. Deze plas vormde steeds meer een bedreiging voor het dorp Mijdrecht.Het was niet denkbeeldig dat deze plas verbinding zou krijgen met het steeds verder uitgroeiende Haarlemmermeer. Dit meer had een oppervlak van 18000 ha. Een verbinding tussen beide plassen via de Poel en de Stommeer zou een enorm wateroppervlak creëren in het midden van Holland en West Utrecht van 20.000 ha lopend van Halfweg tot Mijdrecht.
De inpoldering zou de waterplas, die niets opbracht, vervangen worden door goede landbouwgrond. Er werd vanuit gegaan dat de bodem van de plassen bestond uit vruchtbare zeeklei.
De waterstaatkundige situatie van de Ronde Venen was echter slecht. Het gehele gebied was door
- inklink
- inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
onder het niveau van de omliggende veenriviertjes komen te liggen en het gebied werd drooggehouden door de aanleg van een groot aantal kleine poldertjes elk met een eigen molen en een eigen peil. Dit vormde geen goede uitgangssituatie voor de droogmakerij. Toen in 1672 het land geïnundeerd werd in verband met de strijd tegen de Fransen kwam aan de poging om het gebied te westen van Mijdrecht in te polderen een einde.
Het plan van de droogmaking van de plassen ten westen van Mijdrecht.
Pas in 1789 bekrachtigden de Staten van Utrecht een octroy om het gebied van de veldzijde van Mijdrecht, de grote Mijdrechtse poel, in te polderen. Na 1672 waren de kleine polders van de Ronde Venen gesaneerd en was een omdijkt gebied ontstaan met een gelijk peil. Alle tussendijken waren geslecht, zo ontstond de Rondeveense polder. In de eeuw daarna was er langzaam een samenwerking ontstaan waardoor het mogelijk werd om de verveende gebieden in te polderen zonder veel overlast voor het omliggende gebied. Er werd plan gemaakt om door de constructie van drie polders het gehele gebied van bijna 1800 ha droog te krijgen. De drie polders waren De Eerste, Tweede en Derde Bedijking.
De Eerste en Tweede Bedijking omvatten het plassengebied ten noordwesten van Mijdrecht met als noordoostelijke grens de dijk van de Bijleveld, lopend van Waverveen naar Nessersluis, en als zuidelijke grens de Kerkvaart lopend van Mijdrecht in westelijke richting naar de Kromme Mijdrecht. Als scheiding tussen de Eerste en Tweede Bedijking werd een dijk gelegd over en oude kreekrug van klei lopend van de Kerkvaart richting Uithoorn. De Polder Eerste Bedijking kreeg een oppervlak van 895 ha, de Polder Tweede Bedijking was veel kleiner met een oppervlak van 160 ha. De Derde Bedijking had een oppervlak van 720 ha en omvatte de rest van het toen verveende gebied ten zuid-westen van Mijdrecht, lopend van de Kerkvaart tot aan Molenland, de grens met de polder Wilnis Veldzijde. Het gebied van Wilnis-veldzijde was in die tijd nog niet verveend en werd niet in de plannen opgenomen.
Polder De Eerste Bedijking.
Door onvoldoende kennis en inzicht en door pech heeft de inpoldering van de Eerste Bedijking zestig jaar geduurd. Er werd aan begonnen in 1790, in 1852 konden de gronden als landbouwgrond verkocht worden.
De dijken
De dijken werden gebouwd met voor de turfproductie onbruikbare veengrond uit de tweede en derde bedijking. Materiaal waarmee normaal geen goede dijken zijn te bouwen, maar het was goedkoop. Bij het droog weer verschoven delen van de dijken en moesten deze verbreed worden. Veendijken zijn onvoldoende waterdicht en er ontstond een aanzienlijke waterstroom onder en door de dijken, dijkkwel. Met dit probleem hebben we tot de dag van vandaag te maken en maakte het droogmaken nog moeizamer.
Het stoomgemaal
Toen de dijken klaar waren begonnen een aantal windmolens met het leegpompen van de polder. Dit was echter pas het begin van het hele proces. Bij het wegpompen van het water moest rekening gehouden worden met de geringe opvangcapaciteit van de Rondeveense polder. Er werd besloten de polder droog te malen met een stoomgemaal dat gebouwd werd aan de Amstel bij het huis ter Schelling. Het gemaal kwam 1794 in gebruik. Door de situering van het gemaal aan de Amstel kon het water op de rivier uitgeslagen kon worden en had de Rondeveense Polder geen probleem. Het gebruik van een stoomgemaal was een zeer moderne ontwikkeling, waarmee nog maar weinig ervaring was opgedaan. Door onderlinge twisten en gebrek aan ervaring met het stoomgemaal waren de
resultaten teleurstellend. Door strenge winters
en gebrek aan steenkool moest het gemaal stoppen. In 1796 werd een importverbod aangekondigd van steenkool uit Engeland, waardoor het gemaal moest overschakelen op turf. Ondanks deze problemen was het water in de polder drie meter gezakt. In 1797 moesten belangrijke delen van de stoommachine vervangen worden. Het in eerste instantie gezakte waterpeil kwam door de kwel en de vele regen, weer flink omhoog.
Windmolens
Ondanks de plannen om met een tweede stoomgemaal de klus te klaren werd ten slotte in 1800 besloten de polder droog te malen met windmolens. Er werden vier molengangen gebouwd van iedere gang bestaand uit twee molens. Twee molengangen kwamen te staan bij Nessersluis en twee aan de Kerkvaart.
Betere tijden
Ook de watermolens, eerst in combinatie met het stoomgemaal, konden de polder echter niet droog krijgen. Het bleef een gebied met veel poelen en moerassen. Pas in 1836 werden, in opdracht van de koning en de gouverneur van Utrecht, de molens verbeterd en kwam de polder droog en konden de gronden in 1852 als landbouwgrond verkocht worden. Zoals gehoopt bleek de bodem van de polder Eerste Bedijking te bestaan uit zeeklei met hier en daar resten veen. Op deze bodem heeft zich een gezond agrarisch bedrijf kunnen ontwikkelen.
Het oude stoomgemaal werd in 1831 verkocht en nu staat op de plaats waar het eerste stoomgemaal stond een modern gemaal dat ook uitslaat op de Amstel en zijn de belangrijkste problemen met de waterstand verholpen.
Polder De Tweede Bedijking
Met de inpoldering van de veel kleinere Polder Tweede Bedijking deden zich veel minder problemen voor. In 1852 werden de dijken aangelegd. Voor een aanzienlijk deel van het geheel kon de dijk met de Eerste Bedijking worden gebruikt. Nieuwe dijken werden aangelegd aan de zuidkant langs de Kerkvaart en langs de westkant met het niet verveende deel van de Hoflandse Polder. Deze dijken waren ook weer veendijken en dus van de zelfde slechte kwaliteit als van de die van de Eerste Bedijking. Het water werd met een stoomgemaal, dat gebouwd werd aan de Mennonietenwetering, uitgeslagen op de Kromme Mijdrecht. De bouw van het gemaal kostte enige moeite in verband met de slappe veengrond, maar de polder kwam een jaar na de start droog. Direct daarna konden de ingelanden het land in gebruik nemen en kon er in 1856 koolzaad ingezaaid worden. Na de droogmaking van de Derde Bedijking werd via een duiker onder de Kerkvaart door de afwatering van de tweede Bedijking aangesloten op de Derde bedijking en werd het stoomgemaal in 1868 verkocht.
Polder De Derde Bedijking
Door de overheid werd grote spoed gezet achter de realisering van de Derde Bedijking. In 1852 werd bij Koninklijk Besluit geordoneerd dat de dijken gesloten zouden moeten zijn in 1855. De
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
was in dit gebied nog helemaal niet beëindigd. Nog 150 ha veen moest nog verveend worden. In 1863 werd begonnen met de droogmaling. Hiervoor was een stoomgemaal gebouwd dat uitsloeg op de Rondeveense polder, iets waar men steeds sterk op tegen was geweest. Voor het laagste deel van de polder werd een molengang gebouwd van twee molens die uitsloegen op de Kromme Mijdrecht. In 1863 werd met het uitmalen van het water begonnen, iets meer dan een jaar daarna was het karwei zover gevorderd dat de 734 ha landbouwgrond verkocht kon worden.
De Polder Groot-Mijdrecht
Met het droogmaken van de Bedijkingen was het grote gevaar van een enorme waterplas bedwongen en werd de aandacht verlegd naar de Binnenring van de Ronde Venen en naar het gebied ten noorden van Waverveen, de Noorder- en Zuiderpolder. Het in 1865 opgestelde droogmakingsplan werd in 1870 goedgekeurd. Er zou een stoomgemaal gebouwd worden op de laagste plaats. Dit was aan de Geuzensloot bij de Heul in Vinkeveen. Er zou echter dan uitgemalen worden op de Rondeveense Polder, wat vele waterstaatkundige problemen opriep. Er werd daarom besloten een gemaal te bouwen aan de noordzijde van de plassen dat rechtstreeks kon uitslaan op de Waver. Gekozen werd voor een stoomgemaal van Engelse makelij. Door de versoberingen van de constructie traden er al snel na de ingebruikneming in 1874 ernstige storingen op. Keer op keer liep door de kwel en door de regenval de polder weer onderwater. De grondwaterstroom naar de bijna diepste polder van Nederland bleek echter enorm te zijn. Pas na het vervangen van het eerste gemaal door twee nieuwe konden in 1878 de eerste delen van de polder in cultuur genomen worden.
De dijken
Bij de inpoldering kon men gebruik maken van de dijk van de Eerste Bedijking die langs de Veldweg liep. Het meest noord-oostelijke deel van het gebied ( de Noorderpolder) was reeds eerder door een dijk gescheiden van de rest. Zo bleef de huidige Botshol buiten het plan van inpoldering. Wat betreft de nieuw aan te leggen dijken had men weinig geleerd van de ervaringen opgedaan bij de drie Bedijkingen. Opnieuw werden veendijken aangelegd. Dit maakte dat de onkosten voor de inpoldering laag bleven en er winst geboekt kon worden voor het gehele project. De foute keuze voor veendijken bleek al in 1874 toen een deel van de Botholsedijk wegschoof en het water uit het de Proosdijerpolder de polder in kon stromen. 127 jaar later bleek dat opnieuw, toen in 2003 bij Wilnis een deel van de veendijk zozeer was uitgedroogd dat hij door de waterdruk opzij werd geschoven en een deel van de nieuwbouw van Wilnis onder water kwam te staan. In opdracht van het waterschap zijn daarna alle veendijken gecontroleerd en aan de binnenzijde verbreed. Het peilverschil tussen de Polder Groot Mijdrecht en de omliggende wateren van de Rondeveense polder bedroeg echter 4,5 meter. De doorlaatbaarheid van de veendijken maakte dat er een enorme kwel ontstond vanuit de omliggende polders naar de polder Groot Mijdrecht. Omstreeks 1900 was er een kwel van ongeveer 42 miljoen m
3 per jaar. Samen met de regenval van 6,8 m
3 per jaar moest er dus bijna 50 miljoen m
3 per jaar worden uitgeslagen.
De kolonisatie.
Bij de uitgifte van de aandelen van de Maatschappij ter Droogmaking van de plassen in de Ronde Venen waren van de duizend aandelen er 500 gekocht door twee groepen Noord Hollandse beleggers. Bij de eerste kolonisten van de polder waren dus een aanzienlijk aantal Noord Hollanders. In de polder verschenen de bekende Noord Hollandse stolp boerderijen. De meeste hiervan zijn later verdwenen , vaak door blikseminslag, maar nog steeds staan er enkele van deze boerderijen in de polder.
De eerste generatie boeren had het erg zwaar. Na de droogmaking en de verkoop van alle gronden werd de Maatschappij ter Droogmaking opgeheven en kregen de ingelanden de taak een polderbestuur te kiezen en werden zij ook verantwoordelijk voor de kosten van de polder. Het polderbestuur kreeg de taak het “ Waterschap Groot Mijdrecht” op te richten. De kosten voor de bemaling liepen de pan uit en het bestuur van de Maatschappij ter Droogmaking was blij van deze kosten af te zijn. Bij mankementen van het gemaal liep de waterstand in snel tempo 60 cm op en bereikte zo een onaanvaardbaar peil. Vele vaarten en tochten waren te smal uitgevoerd. De dijken waren zwak en moesten regelmatig hersteld worden. De Maatschappij ter Droogmaking verliet het toneel met een geschatte winst van anderhalf miljoen. De ingelanden voelden zich duidelijk bekocht en klaagden bij het provinciaal bestuur, deze had immers controle moeten uitoefenen op de kwaliteit van het werk. Dit bezwaar leverde echter niets op, het profiel van de dijken was in orde en de Maatschappij ter Droogmaking had zijn best gedaan.
In de periode erna bleven de lasten voor de ingelanden torenhoog. Vele boeren konden het niet bolwerken en verlieten het gebied. Ondanks vele bijdragen van het rijk en de provincie voor herstelwerkzaamheden bleven de polderlasten erg hoog. Pas na de tweede wereldoorlog veranderde de situatie drastisch. Er werd een nieuw gemaal geïnstalleerd en de vaarten werden verbreed en van stuwen voorzien. De gemeenten Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis gingen hun uitbreidingsplannen in de polder situeren, waardoor de polderlasten per ingezetene verminderden. Tenslotte werd de polder deel van het waterschap AGV (Amstel, Gooi , Vecht).
De bodem van de diepe polder.
Naast de hoge polderlasten waren er nog meer problemen. Bij de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
was een veenlaag van drie tot vier meter grotendeels verdwenen. Toen de polder drooggemalen was kwam de bodem tevoorschijn die daar 5500 jaar eerder was gevormd. De polder lag precies op de plaats waar het waddenlandschap overging in het veenlandschap. De westelijke helft was het waddendeel met een kleibodem met veel resten van de waddenvegetatie (rietklei), het oostelijke helft had een veenbodem. De kleigronden bleken hier en daar erg zwavelrijk te zijn en verzuurden zeer snel (kattenklei). Om dit te neutraliseren was veel kalk nodig. De bodem was echter wel stevig. De kwel in dit deel van de polder was niet groot, maar het kwelwater was door de zeeafzetting wel brak. De oostelijke helft van de polder bestond uit veen dat snel inklonk. De kwel in dit deel van de polder was zeer groot. De bodem van de polder ligt op 5,8 m onder NAP. De polders ernaast op 1,9 m onder NAP. Er was dus een niveau verschil van vier meter. Door het zakken van de bodem van de oostelijke helft moest het waterpeil in de polder regelmatig verlaagd worden. Hierdoor nam de kwel ook steeds verder toe. Omstreeks het jaar 2000 werd geconcludeerd dat het peil in de polder niet verder verlaagd kon worden daar een verdere verlaging mogelijk een niet te beheersen zou betekenen. Er werd besloten om in het oostelijke deel de landbouw op termijn te beëindigen en voor dit deel het peil op te zetten en een natuurdoel te ontwikkelen. Het eerste deel hiervan is nu gerealiseerd en is Waverhoek een belangrijk moerasgebied geworden.
Het einde van de Bijleveld
500 jaar lang was de Bijleveld een belangrijke vaarverbinding geweest tussen de Oude Rijn en de Amstel. Door het inpolderen van de Polder Groot Mijdrecht kwam hieraan een einde. De Nessersluis en de Bijleveldsebrug in Waverveen werden afgebroken en er moest een nieuwe sluis worden gebouwd om een verbinding van de Rondeveense Polder met de Amstel te behouden. Dit werd de Proosdijersluis. De droogmakerij en het verdwijnen van de Bijleveld betekenden ook het einde van de vele kleine scheepwerven bij Wilnis en Mijdrecht.
De polder Wilnis-Veldzijde.
In 1862 werd een octrooi verleend voor de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
en later de droogmaking van de polder Wilnis veldzijde. Een gebied van 562 ha. Ondanks de nog niet voltooide
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
werd toch in 1923 een begin gemaakt met de droogmaking. In 1926 was de droogmaking beëindigd. Er ontstond een polder waarvan het oostelijke deel bestond uit veengrond en het westelijke deel een kleibodem bezat. De veendijken en de diepe ligging van de polder veroorzaakten ook hier weer een grote kwelstroom. Deze bedroeg 10 miljoen m
3 per jaar en was daarmee per ha te vergelijken met de kwel in de polder groot Mijdrecht. Door een betere organisatie van de bemaling zijn in dit gebied minder problemen geweest met de waterpeilen.
Met het droogmaken van de polder Wilnis-Veldzijde kwam een einde aan de droogmakerijen. De polder Vinkeveen-veldzijde werd niet meer drooggemaakt en werd als Vinkeveense Plassen een belangrijk recreatiegebied.
Natuur in de Ronde Venen
De problemen met de kwel blijven echter bestaan. Daarnaast ging het gebied van de Ronde Venen een steeds grotere rol spelen in de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur. Besloten werd om oostelijke helft van de polder Groot Mijdrecht en het gebied van de Bovenlanden, ten zuiden van de polder Wilnis Veldzijde in te richten voor natuurdoeleinden. Daarnaast was de westelijke helft van de Demmerikse Polder reeds eerder ingericht als weidevogelgebied. Hiermee kreeg de gemeente de Ronde Venen als Groene Hart gemeente voor een aanzienlijk deel weer geheel andere bestemming.
De droogmakerijen van de Oostelijke Vechtstreek
De droogmakerijen van de westelijke Vechtstreek betreffen allemaal plassen die ontstaan zijn door turfwinning. In de oostelijke Vechtstreek betreft het ook een voormalige veenderij, de Bethunepolder, maar het Horstermeer en het Naardermeer zijn resten van natuurlijke meren. Net als de westelijke droogmakerijen hebben de oostelijke droogmakerijen ook enorm last van kwel. Betrof het in het westen vooral de slechte kwaliteit van de veendijken die de kwel veroorzaakte, in het oosten was het vooral het kwelwater uit de hoger gelegen zandstreken dat via de poreuze zandbodem de polders bereikte.
De oorsprong van het Horstermeer en het Naardermeer.
De huidige Horstermeer wordt beschouwd als de rest van een groot veenmeer, het Horstermeer dat 3500 jaar geleden deel uitmaakte van de reeks veenmeren die ten westen van ’t Gooi en de Utrechtse Heuvelrug lagen. Ook het huidige Naardermeer heeft een zelfde ontstaansgeschiedenis, het is de oostelijke rest van het Aetsveldsemeer, stammend uit de zelfde periode als het Horstermeer (zie ook: het ontstaan van het landschap). Bij de avulsie die omstreeks 3000 jaar geleden
plaatsvond verlegde de Rijn zijn loop van de Oude Rijn naar het dal van de veenriviertjes de Vecht en de Angstel. Grote hoeveelheden sediment werden aangevoerd en daarmee werden de zuidelijke veenmeren , het Breukelensemeer en het Loenense meer volledig opgevuld. Het zelfde gold voor een groot deel van het Horstermeer en het Aetsveldsemeer. Door gebrek aan sediment bleven de oostelijke delen van beide meren onaangeroerd. In de duizenden jaren daarna verplaatste en vergrootte beide meren zich naar het oosten en kwamen te liggen tegen de zandafzettingen van ’t Gooi. Oorzaak hiervan was de westen wind die doorlopend het veen aan de oostzijde deed afkalven. De meren lagen lager dan hun omgeving waardoor de kwel zich daarop richtte. Het waren de kwelogen van de oostelijke Vechtstreek. Dit maakte dat de beide meren niet opgevuld werden door veenvorming. Ook de mens heeft invloed gehad op de beide meren. Delen van het omliggende veen werden gebruikt voor de turfproductie waardoor de meren groter werden.
De mislukte droogmaking van het Naardermeer.
Bij het ontstaan van de Zuiderzee in de 12de eeuw kwam de Vecht onder invloed te staan van het zeewater.
Tot 1389 stond het Naardermeer in open verbinding met de Vecht, en dus met de Zuiderzee. Bij stormen spoelden grote hoeveelheden zeewater het Naardermeer in. Vaak zwavelrijke zeeklei werd afgezet op de bodem van het Naardermeer. Toen tussen 1383 en 1389 het Naardermeer door een dam van de Vecht werd gescheiden behoorde ook de toevoer van zeewater tot het verleden en kon de definitieve verzoeting van het meer beginnen.
In de zeventiende eeuw ontstonden plannen om het Naardermeer droog te maken. In 1623 werd een octroy gesloten om voor 1629 630 morgen (537 ha) droog te hebben. Hiervoor werden 15 schepradermolens ingezet. Toen in 1629 het land was drooggevallen werd het echter direct weer onderwater gezet om een aanstormend Spaans leger op weg naar Amsterdam tegen te houden. Deze actie was succesvol, maar na 1629 zijn geen nieuwe pogingen ondernomen het land weer droog te maken.
pas in het begin van de 19de eeuw werden weer plannen gemaakt en werd de molen Onrust gebouwd (1809). De droogmakerij zou betaald worden uit de baten van de
- vervening
- petgat; min of meer smalle strook water waar in de 16de tot 19de eeuw het veen is weggebaggerd voor de turf productie. Petgaten zijn meestal niet dieper dan 2 m.
. Dit viel tegen en in 1833 kwam door ruzie een einde aan het plan. In 1883 werd opnieuw een plan tot uitvoering gebracht. Er werd een stoomgemaal gebouwd met twee centrifugaalpompen en de Machinetocht werd gegraven. De Hoofdtocht en de Boomtocht werden hersteld. Doordat in 1874 de spoorbaan door het meer was aangelegd kon het
meer in twee delen drooggemalen worden eerst het deel ten noorden van de
spoorbaan en daarna het deel ten zuiden ervan. De resultaten vielen bitter tegen. De kwel was enorm, maar vooral de zoute kwel, het gevolg van de periode voor 1380 was desastreus. Er kwam veel ijzersulfide vrij, het ingezaaide koolzaad kwam niet op en de opbrengsten vielen tegen. In 1886 werd besloten het gebied terug te geven aan de natuur. In 1905 kocht De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten het gebied als eerste natuurreservaat van Nederland. Door de
- inklink
- inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
van de omliggende polders en het onttrekken van grondwater in ’t Gooi voor de drinkwatervoorziening is de kwelsituatie in het Naardermeer sterk veranderd. De kwelstroom uit de zandgronden is afgenomen en er kwelt steeds meer water weg naar de nu dieper liggende polders. Om de waterstand in het meer op peil te houden wordt nu gedefosfateerd Vechtwater ingelaten. Om het Naardermeer is een buffergebied aangelegd met een hogere waterstand dan de polders,
om zo het wegzijgen van water uit het Naardermeer te verminderen.
De droogmaking van de Horstermeer
In 1629 werden de eerste pogingen gedaan om de Horstermeer met behulp van zes windmolens droog te malen. Door de grote kwel bleek het echter onmogelijk om het gebied droog te houden en in 1636 stopte men de bemaling en werd het gebied terug gegeven aan de natuur. Er ontstond een vogelrijk gebied met plassen en moerassen. In de negentiende eeuw broedden er meer dan 1000 paar aalscholvers, 1000 paar lepelaars en 700 paar blauwe reigers.
In 1882 slaagde men erin om de polder met behulp van een stoomgemaal droog te malen. Er werd één weg door het gebied aangelegd
, de Middenweg, van daaruit liepen een aantal zijwegen het gebied in. Langs de Middenweg kwamen de meeste
agrarische bedrijven te liggen en kreeg de polder het karakter van een lintdorp. De grote kwelstroom naar het gebied maakte dat de polderlasten erg hoog waren, maar de grond was niet slecht, hij bestond voor een groot deel uit klei met enkele delen veengrond. In 1902 vestigde Frederik van Eeden er een tuinbouw bedrijf. Gestimuleerd door de afzetmarkt in het Gooi richtte de Horstermeer zich steeds meer op de tuinbouw en kwam ook de glastuinbouw daar als eerste tot ontwikkeling. In 1924 werd de waterhuishouding verbeterd door de bouw ven een nieuw gemaal aan de Vechtzijde. Zowel aan het begin als aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de Horstermeer onder water gezet. Na de oorlog werd het gebied gesaneerd, wat niet overal goed is verlopen. Het zuidelijke deel werd door de agrariërs verlaten en werd tot een
rimboe gebied met veel riet. In het zuidelijke gebied vestigde zich in 1948 de NERA (NEderhorst den Berg RAdio) die met enorme ruitantennes het radioverkeer met de kolonien verzorgde. Er werd een gebouw neergezet ontworpen door de architect Rontgen. In de loop van vijftig jaar bezetten verschillende radiodiensten het gebouw, maar in 2005 werd het gesloten.
De waterhuishouding van de polder Horstermeer is steeds een probleem gebleven. Het was van nature altijd al een kweloog in het veengebied, maar door de inpoldering en de
- inklink
- inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
daarna werd dit effect versterkt. Per jaar stroomt 30 miljoen m3 water uit de omliggende plassen en de hoger liggende zandgronden door de bodem naar de Horstermeer. Het onttrekt daarmee kwalitatief goed kwelwater aan de naaste omgeving van de Kortenhoefse- en Ankeveense Plassen, hetgeen de waterkwaliteit van deze gebieden negatief beinvloedt. Er wordt al jaren gezocht naar een oplossing,waarbij gedacht wordt om in sommige delen van de polder het peil op te zetten om zo de kwelstroom te verminderen.