ontstaan vechtlandschapeerste bewoningagrarisch bedrijf 1000-1500grote ontginningmachtsstrijd utrecht-hollandkasteleneconomie 1350-1575waterhuishoudingverveningagrarisch bedrijf 1500-1660economie 1575-1850droogmakerijenbuitenplaatsenagrarisch bedrijf 1660-1760agrarisch bedrijf 1760-1870industrialisatieagrarisch bedrijf 1870-1940agrarisch bedrijf 1945-hedencultuur & recreatiewaterhuishouding
inleiding
meer weten
Waterhuishouding
- Door
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
van de veengronden steeds groter overstromingsgevaar vanuit de
  Zuiderzee en de Lek
- Ter bescherming worden dijken en dammen aangelegd
- Om waterpeil in de hand te houden worden windmolens ingezet en gaat men
  samenwerken: ontstaan van de eerste waterschappen

DE WATERHUISHOUDING DOOR DE EEUWEN HEEN.              
Met de toename van de bewoning van de Vechtstreek in de elfde eeuw krijgt de  mens ook direct te maken met wateroverlast. In de loop van de eeuwen daarna wordt dat steeds ernstiger en moet hij zich steeds meer hiertegen gaan beschermen.
Met het ontstaan van de Zuiderzee, rond het jaar 800, ontstaat een gemakkelijke afvoer van het grond- en regenwater. De steeds moeilijker wordende afvoer via het diemerdijkOerIJ is niet meer nodig. Het grondwaterpeil zakt, vooral in het noordelijke deel van de Vechtstreek en in Noord-Holland. Het veen klinkt snel in, de bodem zakt en overstromingen van de zee worden makkelijker. Bij noordwester storm wordt de Zuiderzee volgeblazen, het water kan geen kant op. Dit maakt dat de zee grote gebieden kan overstromen. In de twaalfde eeuw komt het zeewater bij een ernstige storm tot de stad Utrecht.
Ook vanuit het zuiden dreigt steeds gevaar voor wateroverlast van de Lek. In 1122 wordt de Vecht bij Wijk bij Duurstede afgedamd. De Lekdijk blijft echter kwetsbaar, kruiend ijs doet de dijk regelmatig doorbreken, het Lekwater komt dan tot in de noordelijke Vechtstreek.
Ter bescherming tegen de Zuiderzee gaat de mens dijken aanleggen en worden dammen gelegd, zoals in de Vecht, de Amstel en het Spaarne. Tussen Amsterdam en Muiden wordt de Diemerzeedijk aangelegd. Tussen Amsterdam en Santpoort ontstaat de Spaarndammerdijk. Het onderhoud wordt verhoefslaagd (opgedragen) aan de direct aanwonenden. Later worden ook anderen die voordeel hebben aan een goede dijkbescherming hiervoor aangeslagen. Ter controle op de kwaliteit van de werkzaamheden aan de Diemerzeedijk wordt in 1423 het hoogheemraadschap Zeeburg en Diemerdijk opgericht.

Wateroverlast in het binnenland
Ook in het binnenland neemt de wateroverlast toe. Het gebied tussen Amstel en Vecht ligt laag en krijgt steeds meer last van het water van de omgeving. Reeds in 1270 worden afspraken gemaakt tussen de graaf van Holland en het kapittel van St. Jan om de overlast te beteugelen. In 1525 wordt het heemraadschap Amstelland opgericht. De wateroverlast in het agrarische gebied wordt ernstig door de steeds toenemende
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
van het land. Per jaar zakt het veengebied één centimeter. In de 15de eeuw komen de waterwindmolens volop in gebruik. Er ontstaan kleine eenheden van boeren die samen een windmolen beheren. In het lage veengebied ontstaan honderden poldertjes, elk met een eigen bestuur. In de loop van de tijd worden de poldertjes samengevoegd tot grotere eenheden. De drie heemraadschappen Zeeburg en Diemerdijk, Amstelland en Beoosten Muiden blijven eeuwen bestaan. In de twintigste eeuw worden alle waterschappen en heemraadschappen samengevoegd tot het hoogheemraadschap Amstel, Gooi, Vecht (AGV). Deze organisatie wordt in 1996 ook verantwoordelijk voor het waterkwaliteitsbeheer.
Waterhuishouding



De zeedijken en de grote rivieren

Inleiding.

Vanaf het moment dat de mens zich begeeft in de uitgestrekte veengebieden van West Nederland krijgt hij te maken met steeds grotere problemen in het waterbeheer. Door de
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
van het veenlandschap zakt het centrale deel van Holland, de Zuiderzee ontstaat, het peil van de Noordzee stijgt en de grote rivieren worden door verzanding een steeds groter probleem. Het land komt onder het niveau vand e rivieren en vand e zee te liggen. De peilverschillen tussen land en water worden in de loop van de eeuwen steeds groter. De polders zakken steeds verder, het grondwater stijgt, steeds meer en grotere molens en gemalen zijn nodig om het land droog te houden. De mens wapent zich hiertegen door de strijd tegen het water meer en meer te bundelen. Vanuit de verantwoordelijkheid van de dijkplichtige en de kleine poldertjes met elk een molentje ontstaat in de loop van de eeuwen een nationale verantwoordelijkheid voor de bescherming van het hele land met grote hoogheemraadschappen en de overkoepelende organisatie
                                                                               Rijkswaterstaat.


  De grote gevaren van  de zee en de rivieren.
Alleen bij Muiden grenst de Vechtstreek aan de zee, toch heeft de Vechtstreek veel te lijden gehad van overstromingen, zowel uit het noorden, maar ook vanuit het zuiden.

Door de open verbinding van de Lek via de Kromme Rijn met de Vecht dreigden bij stormen en hoge waterafvoeren overstromingen van de stad Utrecht en van de Vechtstreek. Dit veranderde enigszins toen in 1122 de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede werd afgesloten en het waterschap Lekdijk Bovendams ontstond dat voor de verdere bescherming moest zorgen. Het water kon daardoor niet meer ongeremd tot Utrecht komen. De bescherming door de Noorder Lekdijk werkte echter niet altijd. Bij extreem grote waterafvoeren en door ernstige ijsgang na een periode strenge vorst brak de dijk regelmatig door. In 1283 kwam het water van de Lek tot aan Leiden. In 1624 kwam het rivierwater tot in Amsterdam, in 1747 lagen Westbroek, Maarsseveen en Tienhoven in het rivierwater door de doorgebroken Noorder Lekdijk. De situatie verbeterde daarna wel vooral door de activiteiten van het hoogheemraadschap Rijnland dat zich ernstig zorgen maakte over de onberekenbare kracht van de rivieren. Door de invloed van Rijnland ontstond in de negentiende eeuw de nationale waterstaatzorg, de voorloper ven Rijkswaterstaat.

Vanuit het noorden werd de Vechtstreek bedreigd door zeewater. In de twaalfde eeuw werd de landrug tussen Noord Holland en Friesland weggeslagen en ontstond de Zuiderzee. De verbinding met de Noordzee werd in de loop van de tijd steeds breder en daarmee kreeg het getijdenregime steeds meer invloed op de Zuiderzee. Geulen werden uitgeschuurd en steeds meer veen verdween in het water. In de 14de eeuw was de Zuiderzee een gevaarlijke binnenzee geworden.
Al in de eeuwen daarvoor was de afwatering van het vechtwater sterk versneld doordat de Vecht zijn water niet langer loosde op het Oer-IJ maar op het Almere en het Flevomeer. Door de versnelde afvoer van het water zakte het grondwater in de noordelijke vechtstreek en daarmee ontstond een natuurlijke
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
  van het veenlandschap. (zie ook Ontstaan van het landschap) Vanaf de elfde eeuw is door toedoen van de mens de
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
nog vergroot en is het veengebied steeds kwetsbaarder geworden voor overstromingen. Noordwester stormen veroorzaakten hoge waterstanden in de zuidelijke Noordzee. Het water dat de Zuiderzee in werd geblazen had geen enkele uitweg en bij storm stond het water meters hoger dan normaal. Dit veroorzaakte overstromingen tot aan Utrecht en tot in het midden van het Groene Hart gebied. Ter bescherming tegen de overstromingen vanuit de Zuiderzee werd in de dertiende eeuw de Diemerdijk gebouwd. Deze loopt van Amsterdam via de uitmonding van de Vecht bij Muiden tot aan Muiderberg. Ter bescherming van Utrecht werden in de Vecht dammen gelegd. Van de eerste, de Ottenspoordam bij Maarssen, is verder niets bekend. Het zelfde geldt voor een dam die bij Vreeland gelegen zou hebben. De belangrijkste is echter de Hinderdam. De Hinderdam, door het bisdom Utrecht aangelegd in 1437, was gelegen bovenstrooms van  Weesp, vlak bij Nederhorst den Berg. Dat betekende dat de Vechtdijken van Muiden tot de Hinderdam belangrijk waren als zeewering en dat de Vecht beneden de Hinderdam een getijdenregime had. Bij lage waterstanden van de Zuiderzee werden de kleppen in de dam geopend en kon het Vechtwater de dam passeren. Bij hoog water werden ze gesloten.
De westelijke Vechtstreek werd niet alleen beschermd door de Diemerdijk, maar ook door de Spaarndammerdijk die van Amsterdam, via Spaarndam doorliep tot de duinenrij bij Santpoort. Deze dijk werd in de dertiende eeuw aangelegd, zodat er toen een van oost naar west lopende beschermende dijk lag van Muiderberg tot Santpoort. De gaten van de uitstromende veenrivieren waren alle afgesloten met een dam (Hinderdam (1437), Amsteldam (1250), Spaarndam (1285)). Het enige nog niet door een dijk beschermde deel was het havenfront van de stad Amsterdam, liggend tussen de Haarlemmerdijk en de Zeedijk. De stad hechtte voor zijn handel erg aan het open waterfront. Hierin kwam in de zeventiende eeuw verandering toen de nieuw grachtengordel in zijn geheel op dijkhoogte werd aangelegd en aansloot bij de Diemerdijk (Zeedijk) en de Spaarndammerdijk (Haarlemmerdijk). In 1673 werd de zeesluis bij Muiden gebouwd, hiermee raakten de Hinderdam en de Vechtdijken beneden de Hinderdam hun waterkerende functie kwijt. Hierdoor kon sterk bezuinigd worden op het onderhoud van de dam en de Vechtdijken.

De walenkaart van de Vechtdijken tussen Muiden en Hinderdam, 1612. Op de originele kaart zijn de doorbraken vn de Vechtdijken (wielen) als kleine cirkeltjes aagegeven. Om het beeld te verduidelijken zijn ze hier als groene punten te zien.


Dijkonderhoud en het heemraadschap.
De aangelegde dijken waren eenvoudig, het talud was steil en waar nodig versterkt met rijen houten palen. Aan deze dijken was veel onderhoud nodig en er waren regelmatig dijkdoorbraken.
Het onderhoud van de dijk was opgedragen aan een aantal boeren en dorpen die direct voordeel hadden van de beschermende werking van de dijk. De dijk was verdeeld in een aantal vakken (hoefslagen) en van iedere hoefslag was bekend wie ‘dijkplichtig was’ en voor het onderhoud moest zorgen. In eerste instantie waren dit de bewoners vlak bij het verhoefslaagde deel van de dijk. Vaak waren de dijkplichtigen boeren die zelf het onderhoud van hun hoefslag deden. Dit was geen probleem daar de aarden dijken eenvoudig onderhouden konden worden. Het onderhoud van de veel duurdere delen met houten palenrijen was verhoefslaagd aan verder in het gebied liggende dorpen. Deze gaven een aannemer de opdracht die hoefslag te onderhouden.
Dit systeem werkte alleen goed zolang alle dijkplichtigen hun onderhoud goed verrichtten. Controle was nodig. Hiervoor richtte het grafelijke bestuur heemraadschappen op die verantwoordelijk waren voor de controle van de dijk. De graaf had een vertegenwoordiger in het bestuur, de dijkgraaf. Het heemraadschap stelde de regels en eisen vast waaraan de dijk moest voldoen, dit was het keur van de dijk. De controle op de keur was de schouw. De Diemerzeedijk en de vechtdijken boven de Hinderdam werden geschouwd door de schout en schepenen van Diemen, het heemraadschap bestond uit vertegenwoordigers uit het beschermde gebied dat niet te ver van de dijk was gelegen De kosten voor het onderhoud liepen steeds verder op en de dijken moesten steeds verhoogd worden. Veel dijkplichtigen konden de onderhoudslasten niet langer Spaarndam beschikte over vijf sluizen. Eén ervan had de naam Woerdense verlaat. Woerden had sinds 1226 de verplichting deze sluis te onderhouden omdat het via Spaarndam uitwaterde op het IJ. dragen. In die gevallen verviel het land aan het heemraadschap. In het vervolg onderhield het heemraadschap de vrijgekomen hoefslag, maar werd eigenaar van de landerijen. Tegen de zin van het bisdom Utrecht werd in 1437 het heemraadschap uitgebreid tot het hele gebied dat last had van de overstromingen en werden de dijklastigen over een groter gebied gespreid. Het heemraadschap van Zeeburg en de Diemerdijk werd nu bezet door heemraden uit Holland (5) en Utrecht (4). De verste heemraad kwam uit Breukelen. Bij dreigende doorbraken hadden alle ingelanden van het heemraadschap de plicht om te komen helpen op de dijk, de lantwere, ook bij de bouw van nieuwe dijken kon de lantwere worden opgeroepen. De lantwere was een soort van dienstplicht in de strijd tegen het water. In het zuiden was het bisdom van Utrecht dijkplichtig voor het heemraadschap Lekdijk Bovendams.
De Spaarndammerdijk, vallend onder Rijnland, werd voornamelijk onderhouden door de ingelanden en dorpen vlak achter de dijk. In 1593 kwam de hele dijk voor rekening van het hoogheemraadschap Rijnland, maar ook delen van de Ronde Venen waren hier dijkplichtig.

















  Dijkdoorbraken.

Dijkdoorbraken waren een ramp voor het achterliggende gebied. Mensen en vee verdronken, de oogst werd weggespoeld. Het land was door de verzilting van de grond één of meerdere jaren niet bruikbaar, bomen gingen dood. Tot in de zestiende eeuw heerste er regelmatig grote armoede op het boerenland, in de steden werden bedrijven vernield.
Door de zeer eenvoudige constructie van de dijken kwamen in de vijftiende en zestiende eeuw om de tien jaar dijkdoorbraken voor. Soms hield de Diemerzeedijk stand, maar begaf de Spaarndammerdijk het soms ook andersom. Het land liep soms vol tot aan de Oude Rijn. Niet alleen dat het achterland het ernstig te verduren had, ook het dijkherstel was een enorme klus en niet te dragen door de dijkplichtigen. Om die reden waren alle ingelanden van het heemraadschap waalplichtig. Het betekende dat zij moesten meebetalen aan het sluiten van de dijk. Op de plaats waar de dijk was doorgebroken raasde het water het lager gelegen land in. Op deze plaats stond een enorme stroming die een diepe geul veroorzaakte, de waal. Op de plaats van de waal was de dijk niet te herstellen en er werd een nieuwe dijk gelegd om de waal heen, soms aan de binnenkant, soms aan de buitenkant.
Eén van de belangrijkste oorzaken van de vele doorbraken was de constructie van de dijk. Het talud van de dijk was steil, waarnodig versterkt met rijen verticaal staande palen. Op de meeste plaatsen was geen voorland aanwezig en bij storm beukten de golven op dit steile talud zonder afgeremd te worden. In Zeeland kende men al eeuwen dijken met een flauw talud waarvan de dijkvoet afgedekt was met stenen. De golven liepen dood op het flauwe talud en hadden er door de stenen bescherming weinig vat op. Het veranderen van de dijken was een uiterst kostbare zaak, vooral Utrecht maakte hier ernstig bezwaar tegen. Pas na 1732 toen de paalworm het werken met rijen verticale palen onmogelijk maakte besloot men na veel tegenwerking van Utrecht toch de dijken om te bouwen naar een dijk met een flauw talud met een stenen voet. Het onderhoud werd voortaan verzorgd door het heemraadschap zelf die de kosten doorberekende aan de dijkplichtigen. Een voorstel om alle ingelanden dijkplichtig te maken werd door de staten van Utrecht tegengehouden. Het aantal dijkdoorbraken nam sterk af, en het agrarisch bedrijf maakte goede tijden door.
Zoals we hieronder zullen zien werd het systeem van hoefslagen en heemraadschappen ook toegepast bij het ontstaan van de polders die niet aan zee grensden.Om onderscheid te maken tussen de heemraadschappen met een zeewerende functie en die welke alleen gericht waren op het onderhoud van de polderdijken, werden de eerste in de loop van de tijd hoogheemraadschappen genoemd.





De waterhuishouding achter de dijken.
Ook in het binnenland begint in de 12de eeuw de roep naar een geregeld waterbeheer te groeien. Al in de 1155 werd gesproken over een heemraad, een groep ingezetenen die met een eigen reglement voor het waterbeheer moesten zorgen. De heemraad kon zo zelfstandig optreden, maar had wel contact met de graaf of de bisschop.
Het lag voor de hand dat in het gebied achter de Zeeburg en Diemerdijk één waterstaatkundige eenheid zou worden gevormd, maar door onderlinge twisten tussen het onder invloed van de graaf van Holland staande Amstelgebied en het onder het Sticht vallende Vechtgebied is hier nooit sprake van geweest.
Er ontstonden drie stroomgebieden met elk hun eigen afwatering en dammen en sluizen als bescherming tegen de zee, het stroomgebied van de Vecht, van de Angstel en van de Amstel.

Het stroomgebied van de Vecht.
Hierop waterden vooral de gebieden af ten oosten van de Vecht. In de 11de eeuw lag waarschijnlijk tussen Breukelen en Maarssen de Ottenspoordam die de stad Utrecht moest beschermen tegen hoogwater vanuit de Zuiderzee. De verantwoording voor de dijken ten zuiden hiervan viel onder het waterschap Lekdijk Bovendams. De dijken ten noorden ervan onder het waterschap Zeeburg en Diemerdijk. Een eigen waterschap heeft zich in het stroomgebied van de Vecht nooit ontwikkeld.
In 1327 werd een dam gelegd bij Vreeland en verdwijnt de Ottenspoordam. De politieke strijd tussen Holland en het Sticht is dan in volle gang. In 1437 besloot het Sticht eigenmachtig om een dam te leggen bij Nigtevecht, de Hinderdam, de dam bij Vreeland wordt dan opgeruimd. In dat zelfde jaar kwamen het Sticht en Holland tot een overeenkomst betreffende het beheer van de Zeeburg en Diemerdijk waarbij dorpen uit het Sticht ook waalplichtig worden voor de zeedijk.
Eeuwen lang probeert Holland een dam met sluizen bij Muiden te leggen. Het Sticht hield dat steeds tegen. Het lukt pas na 1672 als de Franse legers zijn verslagen en het Sticht dat eerder de kant van de Fransen heeft gekozen hier politiek voor moet boeten en de dam door Holland opgelegd kreeg.

Het stroomgebied van de Angstel.
Het stroomgebied van de Angstel loosde al vanaf 1300 zijn water via het Gein en de Gaasp bij de Diemerdammersluis op het IJ. Het onderhoud van deze sluis kwam voor rekening van Abcoude, Weesperkaspel/Weesp en Diemen. Opvallend is dat in de loop van de tijd alle verbinding tussen het stroomgebied van de Angstel en de Vecht dan gesloten zijn, terwijl ze vroeger toch één systeem van een meanderende rivier waren geweest. Later gaat het stroomgebied van de Angstel op in Amstelland.
                                                              
Het stroomgebied van de Amstel.
In 1270 wordt het Amstelland door Gijsbrecht van Amstel en zijn broer de proost van St. Jan als waterschap opgericht. Er werd een dam met twee sluizen in de Amstel gelegd. Nieuwer- en Ouderamstel en het proosdij van St. Jan betalen hiervoor elk een derde deel. In 1413 ging ook het gebied van de Bijleveld meebetalen. In 1510 neemt Amsterdam het beheer van de dam en de sluizen over.
In de periode van 1503 tot 1516 werd het gebied achter de Zeeburg en Diemerdijk geteisterd door veel stormvloeden, Amstelland, als laagste deel heeft hier veel last van en beschuldigt het Sticht ervan dat zij het overtollige water loost op de boezem van Amstelland. In 1525 sluit Amstelland alle waterverbindingen met het Sticht, de Grote Ring van Amstelland, hierbij is ook het stroomgebied van de Angstel inbegrepen. Sluizen die niet goed werken worden afgedamd. Regelmatig worden inspectietochten gehouden langs alle waterwerken.
























                                    Twee kaarten die de waterverbindingen tussen Amstelland en de Vechtstreek in kaart moesten brengen.

Het scheepvaartverkeer.
De onderlinge strijd tussen het Sticht en Holland inclusief het afsluiten van sluizen en wateren kwam de stad Utrecht slecht uit. Zij was voor de handel met Amsterdam en de omliggende streken afhankelijk van het waterverkeer. Eigenhandig bouwde de stad Utrecht in 1466 een nieuwe sluis (Nieuwersluis) en groef de Nieuwe Wetering naar de Angstel om zo het vaarverkeer met Amstelland en Amsterdam veilig te stellen. Ook Weesp had een eigen sluis naar het stroomgebied van de Angstel.
In de loop van de 17de eeuw verdwenen de scherpe kantjes van het beleid van Amstelland en kwam er een veel regelmatiger waterverkeer tussen de grote steden tot stand.

De Rondeveense Polder, kleine polders worden eenheid.
Na de grote ontginning en een verlagingen van de waterstand in het agrarische gebied zakte het veengebied van de Ronde Venen met een centimeter per jaar. In de loop van de zestiende eeuw is het gebied zo ver gezakt dat alleen watermolens het gebied droog konden houden. Er ontstonden vele kleine polders elk met een eigen molen. Het beheer was moeizaam en uiterst kwetsbaar voor hoge waterstanden. In 1674, na de inundaties van het rampjaar 1672, werd besloten om alle kleine polders onder één regime te brengen: De Rondeveense polder. Deze werd afgesloten met een ringdijk en de hele polder krijgt één peil. Alle kleine polderdijken binnen het gebied worden opgeruimd. Langs de ringdijk kwamen en aantal nieuwe molens te staan die het water uitsloegen op de boezem, zoals op de Kromme Mijdrecht, de Amstel en de Angstel.


De Heycop en de Bijleveld.
De Heycop.
De polders die hun water loosden op de Kromme Rijn en de Hollandse IJssel kwamen in de 14de eeuw in grote problemen daar beide rivieren zo ver waren dichtgeslibd dat de afwatering hierop niet meer mogelijk was. De polders zochten een uitweg naar het noorden. In 1385 werd de Heycop gegraven lopend vanaf de polder Gerverscop naar Kockengen om dan een bocht te maken naar Breukelen alwaar op de Vecht geloosd werd. Op deze wijze kon het water van de polders ten zuiden van de Meern afgevoerd worden. Het peilverschil tussen de Heycop en de Vecht was groot genoeg om een natuurlijke afwatering te verzekeren. In latere perioden werd dit toch moeilijker en probeerde men clandestien te lozen op de Bijleveld bij de Joostendam of op de Angstel bij Nieuwer ter Aa- Ruwiel.

De Bijleveld.
De polders Bijleveld, Reijerscop, Achthoven en Mastwijk bij Harmelen kregen in 1413 van de gaaf van Holland toestemming om te lozen op de Amstel. Hiertoe moest de Bijleveld gegraven worden, een 23 km lang kanaal van de Oude Rijn via het gebied van de Ronde Venen naar de Amstel. De polders gingen deel uitmaken van het waterschap Amstelland. Het was absoluut verboden dat vreemd water geloosd werd op de Bijleveld, alleen de polders Kockengen en Spengen die door de Bijleveld hun natuurlijke lozing op de Vecht waren kwijt geraakt mochten
gratis lozen op de Bijleveld. De Heycop en Bijleveld liepen tot voorbij Kockengen parallel aan elkaar. Het verbod tot lozing leverde veel problemen op vooral bij de Joostendam waar de schepen via een sluis van de Heycop in de Bijleveld konden komen.
Naast zijn waterafvoerende taak werd de Bijleveld tevens een belangrijke scheepvaartsroute tussen de Oude Rijn en de Amstel. Met deze korte route werden ook veel tolbetalingen omzeild.
In de loop van de eeuwen kreeg de loop van de Bijleveld te maken met de
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
van het omliggende agrarische gebied. In de streek van Spengen en Kockengen viel dit nog wel mee en konden kaden het probleem oplossen. In het gebied van de Ronde Venen, met een veel grotere
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
werd dit in dit in de zeventiende eeuw zeer problematisch. De om de Bijleveld aangelegde kaden braken steeds vaker door.
In 1672 werd in het kader van de Oude Hollandse Waterlinie de Dooijersluis gebouwd. Door de kades van de Bijleveld door te steken kon het gebied van de Ronde Venen met Vechtwater worden geinundeerd.
Toen in 1674 de Rondeveense Polder ontstond werd besloten dat het water van de Bijleveld niet langer via de Ronde Venen afgevoerd kon worden. De Geer werd geschikt gemaakt voor de afvoer van het water dat via Woerdense verlaat en de Kromme Mijdrecht naar de Amstel stroomde. Voor de scheepvaart werden sluizen gebouwd zodat het peil van de Bijleveld in het gebied van de Ronde Venen verlaagd kon worden. Bij De Geer was de Dooijersluis al eerder gebouwd, bij de Amstel kwam in 1674 de Nessersluis gereed. Bij het ontstaan van de polder Groot Mijdrecht in 1885 eindigde de Bijleveld bij de Oudhuizerweg in de Ringvaart van deze polder en de werden de Dooijersluis en de Nessersluis gesloopt.









De polders ten oosten van op de Vecht.
De ontginningen tussen de Vecht en de hoge gronden hadden een natuurlijke afwatering op de Vecht. De belangrijkste delen waren de in Holland gelegen Loosdrecht, Loenderveen en de Weersloot, en het in Utrecht liggende delen Breukeleveen, Tienhoven en Maarsseveen. In 1280 werd de Weersloot de scheiding tussen Holland en Utrecht. In de 17e eeuw wordt de voorloper van het Tienhovenskanaal gegraven. Samen met de Drecht speelden deze wateren een belangrijke rol bij de
afwatering van de veengronden.
Door de
inklink
inklink; Het veen dat door ontwatering van het landschap boven het grondwater komt te liggen verteert. Hierdoor zakt het landschap, dit noemt men inklink. De inklink kan meer dan 2 cm per jaar bedragen.
kwamen de gronden steeds lager te liggen ten opzichte van de Vecht en was van een natuurlijke afwatering niet altijd nog sprake, molens moesten het gebied droog houden.
In de 17e eeuw had het gebied van Loosdrecht nog een natuurlijke afwatering op de Vecht als de peilen dat toelieten
. Het waterschap Loenderveen loosde zijn water op de Vecht via een molen. De strook langs de Weersloot heeft geen aparte afwatering. Na 1684 wordt deze strook samen met Breukeleveen bemalen.
Het waterschap Breukeleveen had sinds 1649 één molen in 1684 kwam daar een tweede bij. Het te bemalen gebied wordt uitgebreid met Tienhoven. Vanaf 1832 had de Binnenpolder ten oosten van Tienhoven een eigen peil met een eigen molen.
Het waterschap Maarsseveen had sinds 1650 een molen.

In de negentiende eeuw veranderde dit beeld drastisch. Het gebied van Breukeleveen was grotendeel verveend, waardoor het aantal ingelanden sterk afnam en in 1830 werd de bemaling gestopt en werden de molens afgebroken. Rond 1880 kwamen het Horstermeer en de Bethunepolder droog. Het niveau van deze polders ligt drie meter lager dan de omgeving. Het gevolg was dat er een enorme wegzijging ontstond naar deze diepe putten. In plaats van water te lozen moest Loosdrecht vanaf dat moment water inlaten vanuit de Vecht. Het zelfde gold voor het waterschap Maarsseveen dat nu water moest gaan inlaten vanaf de Vecht. Alleen de Binnenpolder hield zijn bemaling. De Bethunepolder en de Horstermeer slaan enorme hoeveelheden water uit op de Vecht.

De waterhuishouding in de 17de eeuw en daarna.
In de 17de eeuw waren er in de Vechtstreek drie hoogheemraadschappen:
- Hoogheemraadschap Amstelland, verantwoordelijk voor de waterhuishouding van het gebied ten oosten van de Vecht, hiertoe behoorden ook de polders 
  Bijleveld, Kockengen en Spengen,
- Hoogheemraadschap Zeeburg en Diemerdijk, verantwoordelijk voor de zeedijken van Amsterdam tot Muiden,
- Hoogheemraadschap Beoosten Muiden, verantwoordelijk voor de dijk van Muiden naar de hoge gronden van 't Gooi.
      De streek ten oosten van de Vecht had geen eigen hoogheemraadschap.

Daarnaast had elke polder zijn eigen polderbestuur.

Deze bestuurlijke taakverdeling bleef eeuwen lang vrijwel onveranderd. In de twintigste eeuw veranderde dit echter drastisch.
De polderbesturen werden tussen 1975 en 1979 vervangen door drie waterschappen: 
- 'De Vecht',
- 'De Proosdijlanden'
- 'Drecht en  Vecht'.

In 1970 werden de hoogheemraadschappen 'Amstelland' en 'Zeeburg en Diemerdijk' samengevoegd. In 1990 komt ook het hoogheemraadschap Beoosten Muiden erbij en ontstaat het hoogheemraadschap  'Amstel en Vecht.'  Ook de drie waterschappen gaan tot Amstel en Vecht behoren.

Waterkwaliteit.
In 1975 wordt het waterkwaliteitbeheer bij wet bestuurlijk geregeld. Het toenmalige hoogheemraadschap was hier niet op ingericht. Voor het Noord-Hollandse deel van de Vechtstreek ontstaat het Zuiveringschap Amstel- en Gooiland. Het beheer van de waterkwaliteit van het Utrechtse deel werd ondergebracht bij de provincie. 

In 1996 wordt het kwaliteitsbeheer ook ondergebracht bij het hoogheemraadschap en ontstaat het hoogheemraadschap Amstel Gooi Vecht, AGV.  In het uitvoerend orgaan DWR is ook het waterbeheer van Amsterdam ondergebracht. In het huidige uitvoerende orgaan, Waternet is naast het waterbeheer van  AGV ook het drinkwaterbeheer van Amsterdam  (GWA) ondergebracht.








  • Dreiging vanuit de zee, ISBN: Water, geschiedenis en actualiteit 2010.
    gerard van der Ven in:
  • Drinken uit de Plas 1888-1988, ISBN: 90-800248 1-3
  • Studiën over Waterschapsgeschiedenis, ISBN: Brill , Leiden 1950
    IV Het Nedersticht
  • Cordon van Holland, ISBN: 978 90812441 6 2
    Harm Hoogendoorn 2010
kaart
Ontstaan Vechtlandschap
Eerste bewoning
Agrarisch bedrijf 1000-1500
Grote ontginning
Machtsstrijd Utrecht-Holland
Kastelen
Economie 1350-1575
Waterhuishouding
Vervening
Agrarisch bedrijf 1500-1660
Economie 1575-1850
Droogmakerijen
Buitenplaatsen
Agrarisch bedrijf 1660-1760
Agrarisch bedrijf 1760-1870
Industrialisatie
Agrarisch bedrijf 1870-1940
Agrarisch bedrijf 1945-heden
Cultuur & recreatie
Waterhuishouding
verander wachtwoord - log uit
COOKIES
Deze website maakt gebruik van Cookies. - Wilt U Cookies toestaan?